zondag 16 januari 2011

Drie clandestiene brieven

“Ik heb geen adem meer voor jou
Want ik heb astma, door de kou,
En dat mag dan banaal klinken,
Het doet mijn bek wel stinken.”
Friedrich Nietzsche, 14 jaar, voorlopig nog geen Ubermensch.


Mijn lieve Gertrude,

Ik heb je gisteren een brief vol beeldspraak geschreven, een epistel waar ik uren aan gezwoegd heb om het af te krijgen. Gezweet en gevloekt heb ik, mijn uiterste ik heb ik gegeven, omdat ik wilde dat het mijn meest perfecte brief zou zijn. Mijn hele dag heb ik opgeofferd om hem op punt te zetten. En het resultaat mocht er best wel wezen! Ik denk dat ik mezelf behoorlijk overtroffen heb wat de lieftalligheid van mijn prachtige lyriek en de poignante precisie van mijn proza betreft. Mijn brief aan jou is een parel, en zal de geschiedenis van het briefschrijven ingaan als niet minder dan een kunstwerk. Een episch stuk van een man die weet hoe zijn hart moet vergeestelijken en hoe hij een dame het hof moet maken. Mijn brief is een subtiele ode aan de liefde en een verheerlijking van de poëtische sensualiteit van de seksuele betrekkingen tussen man en vrouw.

Elke normale vrouw zou door zo’n schrijven overdonderd geweest zijn, mijn Poesje Katje Lieveke, en zou me vast mijn zin gegeven hebben. Ik vraag zo weinig, en ik span me zo hard in om je te behagen. Maar jij was niet tevreden, oh nee.
Vandaag kwam de elektronische bode aan mijn huis met een uiterst kort bericht van jou. Ik zat toen al uren op je te wachten. Ik had minstens verwacht dat je me met een lijfelijke aanwezigheid zou verrassen, maar blijkbaar heb ik te veel van jou verwacht. Blijkbaar heb ik je als vrouw en als seksueel wezen onderschat. Dat vind ik jammer.

Is het waar? Moet ik het jammer vinden? Of is er meer aan de hand?
“Nee, dat mag je niet. Ik voel me gekwetst”, is dat echt alles dat je me wenst te zeggen? Ik geloof bijna dat er een boosdoener aan het werk is, een gemeen en laag persoon die onze hoge liefde uiteen wil rijten.

Als het echter je echte antwoord is, dan moeten wij misschien als vreemden naar elkaar kijken, en als vreemden onze eigen wegen inslaan, respectievelijk, voor altijd op reis, zonder soelaas. Dat lijkt me oneindig hard, maar als het moet, dan moet het.

Vertel je me wat je denkt, Bezekoekske? Ik wacht op je antwoord, dat zonder twijfel alles zal veranderen.

Voor altijd de jouwe,

Hopelijk toch,

Je Bertrand.

Beste Bertrand,

Ik weet niet wat jouw standaarden voor de poëzie zijn, maar ik vond je onnozele verzen erg vulgair en puberaal. Ik citeer hier nog even de meest aanstootgevende passages, want blijkbaar is je geheugen wel heel volatiel.

“Gertrude,
Als ik jou met iets moet vergelijken
Dan hoef ik niet zo ver te kijken,
Hier naast mij in de wei,
Een beest net als jij,
Mevrouw Staesens,
U bent mijn koe,
Als ik u zie, I love joe,
U hebt uiers van wel tien ton zwaar,
En overal wit-zwart lichaamshaar,

(dan gaat het even verder en vergelijk je me ook nog met een zwijn en een loopse vrouwelijke hond, ik durf het precieze woord niet in de mond te nemen.)

Mijn lieve zoogdier,
Doe me een plezier,
Ik weet niet hoe het te vragen,
Misschien kan je het niet verdragen,
Maar zou je het erg vinden,
Als ik je vast zou binden,
En als een beest als ik mag,
Hem even in je gat rag?”

Noem je dat “een subtiele ode aan de liefde en een verheerlijking van de poëtische sensualiteit van de seksuele betrekkingen tussen man en vrouw”? Het is pornografie van de meest denigrerende soort.

Ik had toen ik deze verhouding met je begon moeten weten dat ons leeftijdsverschil een probleem zou worden, en ook al vind ik dat je je soms kan gedragen alsof je een volwassen man bent, je bent het duidelijk nog niet. Ik voel me inderdaad een koe, een domme koe dat ik zo blind verliefd op je ben geworden. Maar dat is nu over, dit kan niet meer.

We kunnen elkaar maar beter niet meer zien. Jij hebt nog een heel leven voor je, en ik… nu ja, ik heb ook mijn verantwoordelijkheden, ik verwacht niet zoveel meer, dus ik heb niet veel nodig.

Het was leuk je gekend te hebben, Bertrand. Doe het goed, wat je ook doet.

Vaarwel,

Gertrude.

Lieve Gertrude,

Wat gebeurt er? Stopt de maan met stralen? Kan de zon niet meer schijnen?

Je kan, nee, je mag me niet verlaten! Mijn leven was leeg en betekenis zonder jou, je hebt me zelfwaarde en levensvreugde gegeven. Moet ik dan werkelijk terug naar het aflebberen van veertienjarige grietjes achter het bushok? Meisjes van mijn leeftijd zijn zo onbeholpen, ze lijken wel wasmachines. Ze hebben ook puisten, en ze ruiken niet fris. Ik moet onwillekeurig aan een muffe woonkamer denken als ik ze zoen, de verrotting van hun ouders zit hen in het lijf!

Ik besef dat ik in mijn lyriek, bevlogen en bezeten door de Dionysische demon, misschien een tikkeltje te ver ben gegaan. Je weet hoe groot mijn liefde voor natuurmetaforen is.

Maar mevrouw Staesens, ik vraag u met aandrang: maak het niet gedaan met mij. Ik zou niet weten hoe me te gedragen, als ik u weer zie, daar in dat muffe hok, omringd door al die idioten, die het niet waard zijn van naar u te kijken. Ik kan niet verder leven, doen alsof er niets gebeurd is! Niet als ik niet zeker weet dat ik u mag aanraken, betasten en de mijne mag maken.

Ik weet dat het verkeerd is, maar ik kan niet stoppen met u te willen. Is dat dan volwassen worden, verlangen en niet kunnen, kunnen maar niet verlangen? Het is belachelijk.

Ik smeek u: nog één keer, morgenavond. Nog één keer en dan nooit meer.

Wanhopig hunkerend,

Naar uw volle uiers,

Uw melkman,

Bertrand.

Liefste Bertrand,

Ach, ik geloof ook niet dat ik echt afscheid van je zou kunnen nemen, niet nu. Blijf na het zevende lesuur de vrijdag maar even in de klas, dan leer ik je iets.

Je lieve,

Gertrude.

P.S. Ik vind het nog steeds leuker als je me mevrouw noemt.

Geen opmerkingen: