donderdag 27 november 2008

Waar biovlees eigenlijk vandaan komt.

Hij kon zich niet meer herinneren hoe hij hier gekomen was. Ze lag dood aan zijn voeten, hij zag haar niet, want de omringende duisternis was compleet, maar hij voelde haar naast zichzelf. Zijn voeten raakten haar ontblote dijbeen. Zelf lag hij op zijn rug. Het lemmet van het lange mes stak als een handvat uit zijn buik. Dat was dat, hij zou spoedig dood zijn.

Het was een waanzinnige dag in december, toen zijn jonge vingers de hare raakten en ze schalks en lachend naar zijn ogen keek, waarin vuren brandden. Vuren in twee slijmerige proppen iets groter dan de iets duurdere knikker, dat kan natuurlijk niet. Of het zou heel pijnlijk zijn. Maar het was een heerlijk idee om hem zo in vuur en vlam ontstoken te zien. Het zijn zieke bleke geleerden die altijd alles tot biologie en fysica en chemie willen reduceren, geen gespierde lachende jongelingen. Hij had de enorme aandrang om de hele stoep onder te schijten, hij was kotsmisselijk, en in zijn hoofd ratelde er een specht tegen zijn kleine hersenen. Hij zag wazig en het scheelde geen haar of hij was niet eens tot bij haar geraakt want hij was bijna onder een bus gelopen. Dan zou hij dood geweest zijn voor alles zich ontrolde. Dat zou toch wel zonde geweest zijn. “Maar het is een illusie om te geloven dat het niet met je kan gebeuren, dat de grimmige hand je niet kan overvallen, toch niet net voor je je geliefde gaat zien. Het toeval kent geen regels en het is meedogenloos”, dacht hij voorzichtig, want je mag de goden nooit tarten. Hij was dol op de Grieken, ze waren zo lekker zuiders. Dat was toen in de mode.

Ze had pikzwarte haren en was niet erg alert met gedachten, alsof er ergens een deel ontbrak, maar haar krachtige zin voor herinneringen en haar schoonheid maakten alles goed. Haar pupillen verschilden bijna niet van kleur met haar irissen en hij voelde een dierlijk genoegen om zich in haar te verlustigen. Haar nek gleed tot aan haar borsten, slank en statig, en daar begon het schitterende gebied dat voor hem een hele tijd verborgen bleef. Haar kleine voetjes, met de gerimpelde wreven en de rijen teentjes en haar kleine handen waren een bron van voortdurend vermaak en ontroering. Hij putte zich uit in uitgebreide en steeds complexer wordende beschrijvingen. Ze keek hem alleen maar lachend aan, lachte af en toe, of zuchtte, “Ik zou je ook wel begrijpen mocht je wat minder praten.” Dus praatte hij wat minder, bedolven in haar gezwijg en verkrampt verliefd in haar armen.

Ze was een erg gesloten iemand, muisstil en sierlijker dan stoeiende katten. Maar voor hem wou ze een open boek zijn, dus gaf ze hem de sleutel.

Op een dag zei ze;
“Ik kom van de planeet Dyferio, waar de mensen niet in zinnen maar in windstoten spreken, ik zal voor je mijn mooiste sirocco fluiten.”
Het geloei lokte alle oude vrouwtjes uit hun deurgaten, met de bezem in de hand, want je kunt maar beter de indruk geven dat je druk bezig bent als je buiten komt uit nieuwsgierigheid. Zo ging de wijsheid van de oude vrouwen.
Toen het geloei eindigde keek hij haar een beetje scheel aan, zijn verliefdheid was niet voor buitenaardsheid geweken. Hij nam haar hand, of wat wij mensen handen noemen, en blies er de contouren van een hart op. Dat vond ze wat melig, maar toch leuk en lief, en een mistral ontsnapte uit haar twee tongspleten. Toen mocht hij met haar vrijen, en dat deed hij. Twee keer, en dan gingen ze slapen.

Op een dag zei ze;
“Op mijn planeet zijn wij hogere eiwitvormen de minderen, het zijn de planten die regeren. De heerser van mijn land is een grote stekelige cactus, die zichzelf Maximiliaan de Prikker heeft gedoopt.” Haar ogen werden nat en uit haar navelgat zwiepten de tentakels onbeheerst, hij kon voelen dat ze ergens mee worstelde. “Nu ja je kan het me wel vertellen”, fluisterde hij verdrietig.
“Heel mijn familie is voor nitratenproductie ontgonnen. De varens kwamen op een dag zomaar de boerderij binnen, ze namen iedereen mee. Ik kon me nog ternauwernood verstoppen.”
Hij nam haar in zijn armen, was dolblij dat ze had kunnen vluchten. Maar hij zag de haat in haar mooie oranje ogen. “Hoe ben je dan hier geraakt, hier op aarde?” vroeg hij.
“De interplanetaire expres naar de aarde genomen, vermomd als een bananenplant. Alle bananen op aarde zijn van buitenlandse origine”, zei ze met een vanzelfsprekendheid als de bijbel.
Dat verbaasde hem toch een beetje: “Ho ja?”
“Toch wel een erg rare vrucht bananen, niet? Met die glibberige schil? Een intacte bananenplant groeit binnen de achttien maanden uit tot een vleesetend monster. Helaas voor de planten op Dyferio, en gelukkig voor de mensen, eten jullie de vruchten op voor de planten tot was- en monsterdom kunnen komen. Maar de Dyferianen blijven proberen om hier voet aan wal te krijgen.” Hij dacht; “Wat kan ze mooi vertellen” en hij kuste haar vlug alsof er geen moment te verliezen was voor het gras hen op zou slokken. Dat leek hem plots iets aannemelijker dan enkele weken ervoor. Ze vroeg: “Kan je in me ejaculeren?” Dat kon hij, het ging zelfs iets te vlot en krachtig, want het kwam er door haar achterste afvalgat weer uit. Dat betekende al vlug een half uur opruimwerk.

Op een dag zei ze, niet gehinderd door de gene die ze ooit voelden, want ze waren nu minnaars en getrouwen;
“Ik zal ze een lesje leren.” Hij schudde zijn hoofd want hij wist meteen at ze bedoelde. Omdat hij stiekem haar dagboek las. Zijn ogen werden groot en hij was laf en vol liefde en hij wilde huilen. Maar toen bezocht de heilige geest hun beiden. Hoewel hij heel bang was kleedde hij zich zacht uit, ze schilderden oorlogsstrepen op hun kaken en ze trokken naakt naar de hoge koude bergen, met niets dan messen en tanden om zich te beschermen. Het was pikdonker maar haar lichaam verspreidde een vreemde gloed. Ze had hem verteld dat ze zou beginnen te gloeien wanneer er plantachtigen van haar planeet aanwezig waren. In haar lichaam stroomde er een radio-actieve stof door haar bloedbanen. Dat had Maximiliaan De Prikker zo bevolen, opdat mensen zich nooit zouden kunnen verbergen. “Niets onderscheidt de mens van de verwerpelijke fluoplanten, behalve dat het zoogdier niet eens aanspraak kan maken op de titel van botanisch leven”, had hij in een veel geciteerde toespraak gezegd.
Op een open plek tussen de bergen laadden twee snijbonen bananenplanten uit een vliegvaardige bloemkool. De bloemkool was de meest aërodynamische groente op Dyferio, en had daarvoor verschillende prijzen gewonnen, zoals de befaamde en prestigieuze prijs van Prei Radijs.
“Te vergelijken met jullie Nobelprijs, maar dan prestigieuzer”, had het meisje van Diferio hem verteld.

Even zaten ze stil tussen de struiken, maar zich bewust van de lichtvervuiling die zij veroorzaakte en gedreven door een haat ten opzichte van de vijand, en ook nog omdat het niet nobel is om je achter de taxonomische bondgenoten van de vijand te verbergen, stormden ze ten aanval. De snijbonen werden totaal verrast en waren algauw gereduceerd tot vezels en bolvormige zaden. Na de aanval doofde de gloed rond haar lichaam langzaam uit. Haar navelgat lonkte hem wellustig, ze greep zijn lid met beide handen en daar op de lijken van de dode planten bedreven ze de liefde. Ze kreunde en schokte van zijn bewegingen en hij kwam als een regenbui tot een stormachtig punt. “Nu ben ik, lager dan planten en mensen, een klimatologisch verschijnsel”, zuchtte hij. Ze lachten.

De tweede keer ging even vlot als de eerste keer. De werkers waren totaal verrast en even later waren ze tot pulp gereduceerd. Erna vreeën ze opnieuw bovenop de overblijfsel van de slachtpartij. Het leek een oogstfeest dat een beetje uit de hand gelopen was. Van het bloemkoolschip maakten ze heerlijke bloemkoolsoep, genoeg voor eeuwen. Hij ging geluk met bloemkoolscheten associëren.

Toen ze de derde keer eerzaam achter de struiken zaten merkte ze een verschil op. Het was deze keer geen bloemkool- maar een courgetteschip. Courgetteschepen werden vooral gebruikt om militaire missies tot een goed einde te brengen. Ze was op haar hoede maar wilde toch doorgaan met de actie, want er waren slechts een paar sullige snijbonen, de gebruikelijke bananenplanten en één enkele asperge te observeren. “Die asperge kunnen we makkelijk aan, met ons tweeën”, zei ze, “het zijn maar wat sukkelige intellectuelen.” Hij kneep haar hand en gaf haar een zoen op één van haar vier wangen, hij had haar nooit eerder zo mooi gevonden. Ze vielen aan, maar op het moment dat ze het mes in de naad van de snijbonen wilden steken werd er plots van alle kanten geschreeuwd. Ze waren plots omsingeld door zonnebloemen. Hij keek naar zijn geliefde maar zag meteen dat er stront aan de knikker zat. Na wat onverstaanbaar geknor werden ze naar een grot gebracht, een honderdtal meter van de vlakte waar ze stonden. Ze bonden hem aan zijn handen en benen vast met vlezen touwen. Daarna begonnen de zonnebloemen haar één voor één te verkrachten. Hij schreeuwde het uit, vervloekte hun zaden en de bloemen waarvan ze kwamen maar ze bleven doorgaan. Na de wrede daden van de zonnebloemen overweldigde de asperge haar en kneep met zijn puntige stengels haar keel dicht tot ze dood was. De asperge boog zich over hem, er verscheen een glimlach op de wrede wortelstok, of iets wat mensen een glimlach zouden noemen. Hij voelde het mes zich in zijn buikholte boren en de wereld werd nog wat zwarter dan tevoren.

Toen hij bij bewustzijn kwam had hij kou zoals hij nooit kou had gehad. Hij vervloekte de planten en de aarde waarop ze liepen. Of stonden. Hij greep haar vermoorde handen en zwoer enkele dure eden. Hij kuste haar lippen en veegde met zijn laatste krachten de zaden van tussen haar benen. Hij besliep haar lichaam, een laatste tedere daad van liefde en hij stierf liggend op haar lichaam. Een sirocco blies hun lichamen naast elkaar, zij aan zij als korenrijen.

Vantussen haar benen droop een bontgekleurd goedje. Het was zowel zonnebloem, asperge als mens. Maar geen banaan. Het viel in een kuil in de grond en daar vormde zich, in de warmte van de aarde en beschut van de zon en de wind, en gevoed door de ontbindende lichamen van de geliefden, een nieuw leven. Biovlees.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Echt, echt enorm mooi.

Anoniem zei

Nonkel Vonnegut zou trots zijn.