zaterdag 8 november 2008

Voor K. & M., bevriende filosofen

Ergens op de dansvloer ontwaakt een demon in de ritmiek. Dat is het begin.

Antropologen zeggen dat de dans van Noord-Amerikaanse Indianenstammen, lang voor de casino's er waren, een dubbel doel diende. Men danste vooreerst om demonen te bezweren maar bovenal ook om ze op te roepen. Wat hogere machten betreft was er één duidelijke regel: het is beter om een momentaan verbond te sluiten met de heidense Parakleet dan hem je helemaal te laten consumeren. Ik weet het niet met die antropologen, ik vertrouw ze niet, ze zitten te veel in het buitenland en ze klinken soms verdacht veel als Tolkien.

Als je die verleidelijke ritmiek, het perfecte samenspel van lichaam en muziek, niet kan bereiken voel je je potsierlijk en kan je het niet nalaten om jezelf vragen te stellen bij je keuzes voor die avond. Waarom ben je hier? Waarom lees je geen goed boek of kijk je niet naar een goede film, thuis? Verder en belangrijker: waarom ben je niet bij je eerste liefje gebleven? Ze was een goed, aardig, en snugger meisje (mooi ook, maak je maar geen zorgen). Waarom uit haar armen vluchten? Is dit jammerlijke en onbehaaglijke vluchtig bewegen al wat er in de plaats is gekomen? Was dit wat je wilde toen je naar de universiteit vertrok, de wijde wereld in (alhoewel ik het hier in retrospectieve niet veel ruimer vind dan in de baarmoeder)? Je epitaaf zou vermelden bij je onmiddelijke sterven: 'Hier ligt een vriend van de bokkengod. Hij deed niet veel, niets goeds alvast, hij bereikte niet veel, maar hij bleef wel dansen. Ook al niet zo goed. Maar goed'.
Na vijftien pintjes willen die gedachten zich weleens reduceren tot een onbestemd gevoel van onbehagen, dat zich lichamelijk uit door een stembandgerochel, samengevat door de onomatopee: "uuurghhhll". Maar wat een vreugde als je de eenheid waar je naar verlangt wel kan bereiken. Dan pompen de bassen zich naar het einde van je ledenmaten en bewegen je heupen alsof het geen heupen waren, met schokken en dreunen, glijdend en bevend en wiegend.

Ik zou mezelf niet graag mijn gang zien gaan, opgaand in mijn trance, maar dat hoeft gelukkig ook niet. Zelfvergetelheid in de eerste persoon is een zegen.

De tocht huiswaarts heeft heel wat minder weg van een zegen. Er is plots weer het denken dat je kan overvallen, je neocortex haalt je in, na korte tijd door drank, licht, geluid en sociale overstimulering uitgeschakeld geweest te zijn. De contemplatie loert als een struikrover zonder struiken. Je beschadigde geest probeert zich opnieuw op de wereld te oriënteren. Je ziet een man, hij kotst op de straten, je ziet dronken mensen lallen, je ziet duistere figuren in de schaduwen lurken. Dat was je allemaal even geleden niet opgevallen. De duistere fenomenen van de nacht steken hun hoofd op en roeren hun fangen. Het gegeven laat je onbekommerd of veroorzaakt grote angsten, naar gelang je stemming.

Je kruipt in je bed en tot je verrassing is je interne wereld een draaimolen geworden. Je hoopt dat er spoedig een vast referentiepunt zal komen, maar je slaapt voor het zover is. In je dromen dansen er kippen en spreken ezels je aan. Je drinkt uit een massieve betonnen trog en de boer met zijn emmertje schijnt iets te verbergen. Een mysterie achter zijn grijns met bruine tanden.

Je wordt wakker en alles is kapot. Je hoofd in de eerste plaats. Je maag en je darmen ook. Je hebt krampen in voeten en kuiten. Betekenissen ontbreken, verklaringen zijn belachelijk. In de lege straten hoor je kinderen lachen, pijnlijk opgewekt. Je lijdt aan echolalie, je lijdt aan echolalie. Waarom is de wereld zo'n lege en ver-legende locatie? De dag wordt een zoektocht, een poging om iets van de volheid, die je nooit bezat maar ergens de nacht ervoor even dacht te beleven, te hervinden. Het is een dag met gaten in een leven dat een open wonde is, nooit geheeld genoeg of je wil het openrijten. Maar spoedig, wanneer de nuchterheid went, en je met je koffertje de baan optrekken al te saai vindt worden, sta je weer in de bres voor een tel vergetelheid.

2 opmerkingen:

kris zei

duidelijk een man van zijn woord

Janina Modaal zei

Maar Frank toch, je mag nooit nooit nooit nadenken voor, tijdens of na het uitgaan, dat weet je toch!
Je wordt daar veel te triestig en melancholisch en "aarrgh, het leven is niets waard en aarrgh, ik weet niet hoe te leven" van.
Frank toch!