zaterdag 22 november 2008

De oprecht beste beslissing van Steven

Ze runden de patéfabriek nu al negen jaren, samen. Of zo voelde het toch. Hoewel Steven Degrijns onweerlegbaar en onmiskenbaar de leider van de hele zooi was waren ze goede vrienden gebleven. Ze waren vrienden en collega’s, een ijzersterke combinatie. Steven Degrijns, directeur, lobbyist en algemeen gesproken de vlotheid zelf, Polidor Groenaars, de flamboyante en licht alcoholistische voorman op de werkvloer en Tomas Gloeilamp, specialist in de welluidendheid van paté.

Steven en Polidor waren oude vrienden, en hoewel hun vriendschap door diepe dalen en over hoge pieken was gegaan, bleven ze een duo van ongekende sterkte. Het was dan ook met grote pijnen in zijn machtige en vlotte hart dat Steven op een dag vernam dat zijn oudste werknemer het nest ging verlaten.
Dat ging als volgt.
Polidor stond een tijd te dralen en te draven voor het kantoortje van directeur Degrijns, naast zijn vrolijke moppentappende cafévriend, ook nog steeds zijn baas. De pijnen die Polidor daar op die dag voelde, lezer, dat kan u niet geloven. Hij beet in zijn zakdoek en keek met betraande ogen naar de hemel. De patéfabriek te verlaten, wie had dat ooit gedacht? Maar zijn vrouw was formeel geweest, en ook zeer duidelijk; ze hadden nu kinderen te voeden. Twee wolken van dochters. Zijn droom om zijn eigen bedrijf te leiden kon eindelijk uitkomen, hij had een mooie lening verkregen. Nu ging het gewoon om even flink te zijn en die serieuze knoop door te hakken. Hij nam een laatste haal van zijn sigaret en drukte ze uit met zijn karakteristieke witte balschoenen. In de fabriek maakten ze wel eens een grapje over de dingen, maar hij deed telkens alsof hij het niet hoorde. Een goede baas moet grootmoedig en vergevingsgezind zijn over alle dingen die niet met werk te maken hebben. Weinig dingen hadden niet met werk te maken. Hij klopte op de deur en hoorde onmiddellijk de schorre stem van directeur Degrijns.
Directeur Degrijns stak vliegensvlug de foto van het tropische eiland die hij sinds jaar en dag in zijn schuif bewaarde weg. Op een dag, wanneer al die onzin hier achter de rug was, zou hij genoeg geld hebben. Dan liet hij Maria en al haar gezeur achter en ging hij hele dagen met zijn gat in het zand zitten, onder een palmboom.
“Onze dagen zijn donker en onze lieven heer komt ons maar niet halen, wij onwaardige, kruipende, slijmerige mensen”, dacht hij. Hij had de fles jarenlang weerstaan, maar de monotonie van het zakenleven begon meer en meer aan hem te knagen. Het werd buigen of barsten.
Polidor was, zoals altijd wanneer hij het bureau van de directeur betrad, licht onder de indruk van het donkere interieur. Hij bekeek de onder centimeters dikke wandtapijten bedekte muren en het gargantueske bureau van de directeur in het midden van de ruimte en er ging een rilling door zijn lijf. De kern van de macht, oude macht. Degrijns, voorzitter van het Gentse Vleescentrum, ridder in de orde van het Gulden Vlies en directeur van de patéfabriek EatGent NV vormde een bespottelijke uitzondering op het bombastische interieur van het bureau. Met zijn vlasblonde in een zijstreep gekamde haren, zijn brilletje met zwaar montuur en zijn ratachtige gezicht en te korte nek zag hij er eerder uit als een goedkope Zweedse meubelhandelaar dan als een directeur. Maar een directeur was hij, en daar moest Polidor wel respect voor hebben.
“Meneer directeur”, hij zette zijn meest argeloze blik op, het paste hem niet helemaal. Hij zag eruit als een heel lieve koe die tracht te negeren dat er een man met een elektrische hamer van 300 volt voor haar staat.
Het bloed rees hem naar het hoofd en toen hij slikte dacht hij even dat zijn adamsappel eruit zou rollen. Polidor had een zware Gentse r, een kenmerk waarvan hij, ondanks duizenden euro’s aan logopedische sessies, nooit verlost van was geraakt.
“Ik moet u iets belangrijks vertellen”, slikte hij. Het viel hem nog altijd zwaar, die ‘u’. Na werktijd vervielen ze onmiddellijk tot het informele jij, maar hier binnen de muren van de factorij gold de ijzeren regel dat de directeur met u diende aangesproken te worden. Daar waren geen uitzonderingen op, zelfs zijn vrouw hield de regel in acht. Thuis was Steven doodsbang van haar, maar hier niet, dit was een heel andere dimensie alles tezamen.
“Ha, Groenaars”, loeide de directeur gespeeld joviaal, “sta daar niet zo schuchter te schuifelen man. Zeg wat op je lever ligt. Je hebt vast wel beter dingen te doen dan hier een hele namiddag te staan meesmuilen.”
Een vloed van woedende irritatie kwam in hem naar boven, al die jaren hier, alle dagen het vlees op tijd geproduceerd krijgen, in keurige paletten, de arbeiders gemotiveerd houden. De directeur had er geen idee van, geen idee van wat hij de afgelopen jaren doorstaan had. Hij, daarboven, aan zijn eiken tafel, met zijn dikke sigaren en zijn vergaderingen met de hoge omes. Hij wist niet wat er in de echte wereld, aan het werk gebeurde. Hoe hard het kon zijn, hoe ondankbaar.
“Ik ga weg”, hij schreeuwde het bijna, zijn stem sloeg er bij over. Het was onverstaanbaar. Degrijns keek niet op van zijn papieren, hij herhaalde met zijn blik naar beneden; “Zeg wat op je lever ligt!”
“Ik ga weg”, zei Polidor nu iets verstaanbaarder. Met een trage hoofdbeweging keek de directeur op van zijn papieren, hij tuurde boven zijn brilglazen uit. Na een door Polidor zeer drukkend ervaren stilte van enkele minuten zei hij alleen; “Zo?”
Polidor krabde met zijn linkerhand nerveus aan zijn linkerschouder waarbij hij zijn onderarm tegen zijn wang liet rusten.
“Wij…”, hij pauzeerde even, dacht na, de directeur keek hem nog steeds van boven zijn brilglazen aan, “ik en Norma hebben besloten dat ik maar eens voor mezelf moest beginnen.”
De geur van verraad hing in de lucht, met ingehouden woede sprak de directeur:
“Beginnen? Voor jezelf?”, semi-argeloos voegde hij er nog aan toe, “In de vleesindustrie?”
Heftig zwaaide Polidor met zijn armen alsof hij het misverstand fysiek de kamer uit wilde drijven. “Nee nee, nooit, nooit! Ik zou je…u… ik zou u nooit concurrentie aandoen. We beginnen een informaticabedrijf. Ik ga programma’s maken, het is een geheim concept, ik kan u er niet veel over vertellen.”
De directeur liet zijn wenkbrauwen even verbaasd de hoogte ingaan; “Zo. Jij kent iets van computers dan?”
“ja, ik geloof het wel.”
Het was een hele poos stil in de kamer, toen zei de directeur; “Nou ja, goed dan.”
“Dat was het dan?”, dacht Polidor teleurgesteld, “Negen jaar en hij laat me gaan met een ‘nou ja, goed dan’? Dat kan toch niet.”
“Als u me nog een half jaar nodig hebt, dan kan dat, directeur”, zei hij met een immens verongelijkte toon in zijn stem. Hij leek bijna te gaan huilen. Die ochtend had hij echt gehuild, warm in de armen van Norma, zijn engeltje, zijn lieve vrouw.
“Nee, nee, dat zal niet nodig zijn. In zes weken kan je weg zijn als je wil. Ik ga het je niet moeilijk maken”, zei Degrijns amicaal. Polidor zijn humeur zakte nu werkelijk ver onder het vriespunt weg.
“Nu”, zei de directeur gedecideerd, “er is de kleine kwestie van je opvolging.”
“Ja meneer, directeur”, zei Polidor stomverbaasd, hij had gehoopt dat het allemaal wat minder vlot zou gaan. Dreunende vloeken, verwijten, hoog oplopende emoties. De directeur richtte zijn vadsige lijf op en gebaarde met zijn rattenkin naar de bar in het bureau.
“Cognac, Groenaars?” Polidor had geen zin om nog langer met de man in een ruimte te verblijven. Anderzijds snakte hij naar een borrel. Zijn handen trilden zo.
“Ja dank u, directeur.” De directeur nam twee bolglazen en goot hen twee stevige scheuten Cognac uit de grote fles Courvoisier.
“Ik ga natuurlijk de raad van bestuur bijeen moeten roepen”, sprak de directeur smakkend, “maar tussen ons gezegd, wie ik ook voordraag, die wordt het.”
Hij keek naar Polidor, stapte traag op hem toe en gaf hem zijn glas. Hij legde zijn hand op zijn schouder. “Polidor man, aan jou de eer. Jij kent ze beter dan wie dan ook, de werkmiertjes. Jij beslist wie het wordt.”
Het was een geslepen en erg doorzichtige truc om Polidor een laatste gevoel van belangrijkheid te geven, om dankbaarheid bij hem te ontlokken. Het werkte perfect. De ogen van de simpele en doodbrave Polidor vulden zich met tranen. Hij verbeet zijn emotie echter en wist zich tijdig te bedwingen, want echte mannen grienen niet.
Na een plechtige pauze zei hij; “Ik denk dat Tomas, Tomas Gloeilamp, onze specialist in welluidendheid, de beste man is.”
De directeur lachte luidop; “Tomas? Onze Tomas? De pr-specialist?”
“Hij is behalve u en ikzelf het langste bij ons.”
De directeur slaakte een diepe zucht en nam plaats in zijn zetel. Het leder kraakte en steunde onder het zware gewicht. Hij sprak: “Ik denk eerlijk gezegd niet dat hij de beste keuze is. Hij is goed met paté, hij weet er alles van. Textuur, kleuren, samenstelling, hij ademt paté. Hij ruikt ook niet te best uit zijn mond.” De directeur lachte bulderend, Groenaars volgde nauwgezet.
“Maar ik denk niet dat een man wiens beste vriend paté is het personeel van een groot bedrijf kan leiden. Dat moet jij toch ook wel weten?”
“Ja, directeur maar wie is er anders? Erg veel geniale breinen zijn er niet in de fabriek. En Tomas is een goede vriend en geniaal met paté. Hij heeft een erg goede smaak wat vlees betreft.”
Een afschuwelijke, vreselijke gedachte overviel hem, zijn gezicht betrok en hij kreeg een vieze smaak in zijn mond. “U wilt toch niet iemand externs erbij halen?”
De directeur was ontsteld, of veinsde dat zeer verdienstelijk, “Oh hemel nee!”, riep hij, “We willen de grondvesten van Olympos niet doen beven, niet waar?”
Opgelucht haalde Groenaars adem, hij mocht er niet aan denken. De fabriek was tenslotte nog altijd een beetje zijn kind, ook al trok hij nu zelf de wijde wereld in. Een vader die een halve wees maakt, het deed hem erg veel pijn.
“Ik dacht dat je misschien Korneel Fruitman zou verkiezen”, probeerde de directeur.
“Fruitman? Maar die werkt nog maar twee jaar bij ons?”, repliceerde Polidor met hernieuwde ontstelling.

Korneel Fruitman was een man die evengoed, of beter, in een ander tijdperk had kunnen leven. Hij begreep niets van de moderne tijden en van wat mensen in deze tijden verlangen. Hij kon niet inzien waarom niet iedereen met een half verstand exact hetzelfde deed als hij. Wat hij voornamelijk deed was zich omringen met de beste culturele artefacten van de vrije westerse wereld en de oprukkende banaliteit buiten deze buitengewone esthetische dimensie negeren. Hij was een eigentijdse Epicurus, die jammerlijk genoeg, de wegen van de hemelse Banaan zijn ondoorgrondelijk, in de vleesindustrie terecht was gekomen. Twee jaar voor het exitgesprek van Groenaars was hij op de fabriek aangekomen en zijn gigantische kwaliteiten en grote intelligentie werden al vlug opgemerkt. In enkele maanden tijd was hij ploegbaas, nog enkele maanden later afdelingshoofd en nog wat later de onmiddellijke nummer 3 van de fabriek. Hij was charmant, vriendelijk, had een goed gevoel voor humor en kon altijd alles relativeren zonder nihilistisch te worden. Groenaars, wiens literaire smaak beperkt was tot ‘iets van Stephen King’, die niet charmant was, snubbig en onvriendelijk was en eigenlijk alleen geacht werd om zijn zeer loebasachtige gouden hart, voelde zich meteen erg bedreigd door hem. De mensen werkten graag voor Fruitmans, en als hij arbeiders strafte leek het nog steeds alsof ze het alleen jammer vonden omdat ze hem teleurstelden. Hij was een geboren personeelschef en zou de fabriek naar gouden tijden leidden. Groenaars besefte dit maar al te goed. Gelukkig voor hem begreep de directeur het niet. De directeur begreep ongeveer evenveel van de doorsnee arbeider als een fruitvlieg van de tweede wet van de thermodynamica vat.

“Gloeilamp? Tomas Gloeilamp? Meen je dat nu?”

Hij wilde niet dat de fabriek zonder hem doorging met draaien. Hij wilde de fabriek zien branden, het was zijn kind, zijn onderdaan en zijn speelgoed. Het organisme EatGent NV mocht niet doorademen, het kon niet prospereren zonder hem. Dat was een onmogelijke gedachte. Polidor Groenaars was een onmisbaar personage. Hij wilde herinnerd worden als “Polidor: personeelschef van de gouden tijden.”
“Ja Tomas is de beste man voor de job”, zei hij nogmaals gedecideerd.

Tomas Gloeilamp was al van in het begin, al negen jaar, de patédeskundige van de fabriek, hij wist perfect hoe je paté diende te verkopen, hoe je ervoor kon zorgen dat mensen het op de juiste manier percipieerden, welke soorten er bestonden, hoe het diende te smaken, hoe het moest ruiken en welke textuur het diende te hebben. Hij was de perfecte exemplificatie van het menstype Ingenieur. Zonder zijn voortdurende inzet voor de public relations binnen en buiten de vleesindustrie, zonder het zorgvuldige imago van paté dat hij opgebouwd had zou de vennootschap heel wat minder verkocht hebben. Zijn functie was een kruisbestuiving van een gastronomische patéproever en een technocratische paté-autist. Het gebeurde vaak dat hij hele colonnes arbeiders wilde ontslaan omdat de paté iets te fel gekruid was of omdat er iets te veel vulmiddel in zat.
Hij had een voor honderd procent psychopathische persoonlijkheid.
Hij vond het product belangrijker dan de mensen die het maakten of het consumeerden en geloofde sterk in de frase ‘het (paté)doel heiligt de (vlees)middelen’. Alles was vlees voor Tomas en de mens stond daarbij niet aan de top van de piramide. Wanneer er sprake was van het inkrimpen van het patébudget om zich meer algemeen op vleeswaren toe te leggen had hij met een ongemeen heftige brief naar de directeur gereageerd. Hij opperde dat hij nog liever een vleugel van de fabriek opblies dan een meter paté op te geven. De directeur was ontzet geweest en het was maar omdat Gloeilamp al jarenlang bevriend was met de hem en Polidor dat hij hem niet ontslagen had. De vriendschap van Gloeilamp met Degrijns was er echter door getemperd en op hun wekelijkse snookeruitstapjes beklaagde Tomas zich steevast bij Polidor over zijn vermeende slechte behandeling.
“Je mag blij zijn dat je er nog werkt, Tomas”, antwoordde hij routineus.
Hij knalde de zwarte bal keihard in de middelste rechterpocket.
“Fuck hem”, vloekte hij geirriteerd.
“Dat komt ervan als je niet nadenkt voor je iets doet”, zei Tomas.

De directeur vouwde zijn handen op zijn borst samen. Hij haalde diep adem en sloot zijn ogen, zijn bril rustte aan een touwtje op zijn dikke buik. De minuten gingen voorbij. Polidor begon te vrezen dat hij daar nog uren zou moeten staan, ongemakkelijk draaiend met zijn al lang geleegde cognacglas.
Plots sprak hij, Polidor schrok een beetje van zijn schorre stem.
“Op een dag, mijn beste Door, op een dag is dit allemaal een herinnering.”
De zon straalde zijn avondstralen naar binnen en deed het donkerbruine interieur in oranje kleuren baden. Een moment waren ze samen, lang geleden, drie maal negen jaar terug, vissend langs de Leie, onder de wuivende wilde wilgen, tieners met niets om handen, met alleen dromen om de tijd te verdrijven. Meestal gingen die dromen over meisjesbultjes en venusheuvels. Het was een zeer geografisch tijdperk voor hen.
“Later als ik weg ben, kom je me dan opzoeken?”
“Natuurlijk.”
Het was allemaal zeer vanzelfsprekend geweest, maar ze waren nooit weggegaan, Polidor niet naar de VS en Steven niet naar de Zuidzee. Of zo. Ze waren altijd samengebleven.
Steven wist dat die vreemde kronkel van Polidor, om Tomas macht te geven over al het personeel, dat het geen goede beslissing was. Hij wist dat hij de gewelddadige en asociale Tomas nooit zeggenschap over andere mensen mocht geven. Maar hij voelde een irrationele stroom van gevoelens, genegenheid voor zijn oude vriend, hem dwingen om Polidor zijn zin te geven. Hij opende zijn ogen en draaide zich resoluut om naar Polidor.
“Tomas dan. Ik leg het voor aan de raad van bestuur.”
Voor de tweede maal sinds het begin van het gesprek krikte Steven zijn lijf uit de zetel. Hij waggelde met uitgestoken hand naar Polidor. Hij wou iets zeer diepzinnigs zeggen, iets waaruit zijn diepe betrokkenheid en affectie bleek. Hij nam de hand van Polidor, klopte op zijn schouder en zei: “Groeten aan Norma.”
“Zal ik doen.”
Polidor vertrok zonder nog om te kijken, verward, opgelucht en droevig tegelijk.

Het rijk van de duisternis nam zijn aanvang in patéland; lang leve de duistere heerser Tomas.

4 opmerkingen:

Anoniem zei

Zeg me eens Frank.Waarom klinkt dit me allemaal zo bekent in de oren? EatGent NV !?Hah! Niettegenstaande de karikaturisering leg je wel de vinger op de wonde.
Zin om er een maandelijks vervolgverhaal te maken , of hou je het hierbij?

Anoniem zei

bekend met een D dus

Pieter Blomme zei

Vreest niet, kameraad. De "chosen one" komt misschien nog onverwacht uit de hoek.

Unknown zei

Ik heb geen idee van wat er hier allemaal gezegd wordt, dit verhaal komt rechtstreeks uit mijn overactieve fantasie. "The one ring to rule the Mall!", dus dat wordt wachten op een reactie van Delhaize.