maandag 24 november 2008

Slikken, glijden, dwepen, schrijven

Over mijn schouder praten mensen over het weer. Ze lijken zich niet te storen aan de omstandigheden, de vuile lucht, de morsigheid van hun medeburgers. Ze denken alleen aan belastingen, ze foeteren over hun ongeluk en vervloeken hun eigen kwalen. Ik wou dat ik dat kon, maar ik kan het niet. Jammer.

Hij stopt zich nog een pil onder de tong, hij is zich heel erg aan het amuseren. Hij vertelt het tegen zichzelf en anderen, “ik ben me heel erg aan het amuseren.” Een man in een lange kazuivel, met de haren achteruit gekamd, met een geitensik en met een gigantische zonnebril op zijn neus stopt, zegt; “Wie probeert hij in godsnaam te overtuigen?” De hele week denkt hij aan niets anders dan aan dansen. Het hele weekend doet hij niets anders dan dansen.

“Voor mij is het paradijs; alleen maar dansende mensen, lijf tegen lijf. Zwetend, zich van niets bewust. Bewegend op het ritme, ver weg van alle arbeid, van alle werk. Ik wil ook zoveel mogelijk vrouwen neuken, dan voel ik dat ik leef, dan voel ik mijn lijf. Mijn pik. Mijn adem. Samentrekkingen. Het leven is een langdurige reeks samentrekkingen”

Hij stopt zich nog een pil onder de tong, hij zou wel altijd willen dansen. Je blijft niet jong.

Ze gaat bijna strijken, maar toch nog even dweilen. Ze houdt van een kraaknet huis. Haar moeder zei, voor ze stierf, altijd: “Een vrouw kan maar een goede vrouw zijn als ze een proper huis heeft. Een thuis voor haar man en haar kinderen. Anders is ze niet beter dan de eerste de beste slet op straat.”
Nog vijfentwintig hemden strijken. Dat zijn heel veel hemden, maar dat dondert niet, er is niets anders dat ze zou willen doen. Haar man kan haar niet begrijpen, hij vindt haar soms te proper, hij vindt het vaak eng. “Neurotisch”, sneert hij. Het kan haar niet schelen, zolang ze zijn broeken maar mag wassen.

“Voor mij is het paradijs: overal stapels was te strijken. Geen emotionele banden, geen kussen voor mijn kinderen, strelingen noch neuken, geen bezorgdheid altijd. Alleen maar stoom, warmte en de plank. Stoom, warmte en de plank, kon alles maar zo glijden.”

Ze gaat bijna koken, maar toch nog even strijken. Ze zou wel altijd willen strijken. Alles moet ooit wel kreuken.

Hij zit op zijn knieën, zijn handen zijn gevouwen. De vloer voelt koud onder zijn lichaam, het gewelf strekt zich meters in de hoogte uit. Hij is de vroomste man van het dorp.
“De Heer is pure actualiteit, waar er verder alleen mogelijkheden zijn. Het leven is leeg en onvervuld, maar in de hemel is er volheid”, zegt de Monseigneur. Die weet waarover hij spreekt. De Monseigneur heeft theologie gestudeerd. Hij moet het bidden staken, zijn blaas gaan legen. De dokter zegt dat hij wel kan doodgaan, met zo’n prostaat.
Hij denkt terwijl hij plast.

“Voor mij is het paradijs: geen moment van mijn Heer te moeten wijken. Het genot ligt niet in de beloning voor het aanbidden maar in het eren zelf. Waar kan je nog zeker zijn van iets? Heel mijn leven is er tegen mij gelogen. Over Hem kan ik altijd zeker zijn. Ik zie hem liever dan mijn leven. Is dat dan verkeerd?”

Hij zit alweer op zijn knieën, zijn handen zijn gevouwen. Nog even en hij houdt de vermoeidheid niet meer tegen. “Heer bevrijd mij van mijn zwakten.” Nog heel even.

Hij zit alweer te schrijven, hij ziet geen mensen maar woorden. Hij hoort hen niet bidden, pleiten en smeken. Hij ziet hen niet neuken of liefhebben of met betekenissen dwepen, hij hoort alleen hun verhalen. Hij schrijft ze op om zichzelf vast te houden. Hij heeft geen kern en voelt zich verglijden, hij is geen mens, hij is een typemachine. Het is al laat, waarom gaat hij gewoon niet slapen? Zijn geest worstelt met de banaliteiten, leestekens, spelling en werkwoorden. Hij wil eeuwige zinnen schrijven, niet door syntaxis gehinderd.

“Sommige mensen denken alleen aan hun favoriete voetbalteam. Dat vind ik schitterend want daar zitten verhalen. Ik knip en plak in hun leven, ik snij de saaie stukken weg. Wie ik niet nodig heb smijt ik op de vuilnisbelt. Dat zijn de nutteloze mensen, ze zijn niet verantwoordbaar, dramatisch gesproken. Ik zou mezelf zo wegsmijten, zonder twijfelen.”

Hij zit alweer te schrijven, hij ziet geen mensen maar woorden. Nog één zin die niet banaal is, nog één woord dat alles kan besluiten.

1 opmerking:

Anoniem zei

De plotwendige breedwaaierigheid van het verhaal doet schier collageromantisch aan, doch is terzelfderogenblik van een organisch ontvouwende beknoptheid,voorwaar een huzarenstaaltje! Kleinmenselijkheid en grootspraak verstrengelen, als innige geliefden, tot, om het ordonnans van de Symetabolisten te citeren, 'een waarachtig cynisme vol cynische waarachtigheid'.

Wij zouden in deze durven gewagen van een nieuwontluikende literaire expressievorm, het genre van de 'mozaiëkvertelling', oftewel de 'mijmerepiek'. Wordt zulks, conferatur het formisch verwantschappelijke recente 'oeuvrum Boelae', het trotse strijdros der Symetabolisten? Dat is ons mensenkinderen, bedolven onder vijftien voet dichte poederignorantie, niet geweten. Dat zal de Toekomst, met gestrekte doch bibberende indexvinger, uitwijzen!