woensdag 30 maart 2011

Buhuizi

Tijdens een niet wakend moment,
van de blauwe ademstille nacht,
Kwam een grijsaard in mijn vertrekken,
Hij stelde zich voor als Buhuizi,
bekeek me met een glimlach op zijn lippen,
En boog zich over mijn slapende gezicht.

“Je gelooft dat je in de put zit,
Tot je ziet dat je zelf de put bent,
En dat er niets is om in te schuilen.

Je ziet een ooievaar, een wolf, een vrouw
En kreunt onder hun schoonheid,
Maar de last is licht,
als hij een deel van je lichaam is,
als een voortdurende kracht.

Een eeuwigheid geleden was je oud als ik,
Je vrouw van je heengegaan, je kinderen overleden,
De tranen kwamen voor maanden, maar weken,
Jij maakte hen dood en levend, je speelde
En kon alleen nog lachen,
Je werd onverwoestbaar.

Zie die dingen, jij bent die dingen,
Hoor die dingen, jij bent die dingen,

Als het licht is, hoef je niet meer te zeggen,
Wat er voor je staat.
Als je weet hoef je niet meer te denken,
Aan wat er kan gebeuren.
Als je liefhebt, wil je geen verlangen,
En leef je als de dageraad.”

Mijn lief wekte me,
Door mijn slapen te kussen,
Ze zei,
“Je praatte tegen jezelf,
In je slaap.”

Ik was verbaasd,
Mijn hoofd deed zo ’n pijn.

Ik bewoog mijn ogen,
tuurde naar buiten,
Op het raam dauwdruppels,
Tienduizend exemplaren,

Ik zei,
“ Ik zie niet in,
Wie er anders is,
Om mee te spreken.”
Toen werd ze kwaad,
en begon ze te huilen,
met mijn kolkende gelach,
kon ik haar niet troosten.

Geen opmerkingen: