dinsdag 8 maart 2011

De heuvel op het einde van de wereld.

Hij bereikte de laatste klimwand van de heuvel voor de top. Met een laatste inspanning hees hij zijn lichaam hoger en hoger, tot op het plateau. Hij kroop als een baby of een kreeft over de grond, ging op zijn rug liggen en zuchtte. Hij was hierheen gekomen, naar deze verheffing boven het landschap, om de dingen vanop een afstand te kunnen bekijken. Perspectief was het enige dat nog telde, op dat moment. De zon boven hem scheen helrood, en de lucht was grijs en dik, alsof ze gelatine was. Zijn longen deden pijn. Hij bleef een halfuur op zijn rug liggen. Uiteindelijk vond hij de kracht om zichzelf rechtop te hijsen. Hij tuurde naar het voor hem uitgestrekte landschap. In de verte zag hij de vernielde stad. Rookpluimen rezen her en der op en vervuilden de vervuilde lucht. Hij staarde intens naar beneden en dacht aan de dood, die hem nog nooit eerder zo volledig had omringd. Hij wilde wenen, maar er was niemand om hem te troosten of te zien, dus hij kon het niet. Verdriet is een sociaal gegeven.

Net voor de onlusten begonnen, toen het water begon op te raken en ze elkaar op grote schaal begonnen af te slachten, werd ze onwel. Ze hadden de avond ervoor gevreeën. Haar grote slanke lichaam reed als een amazone op zijn bruine harige romp, haar borsten wipten op en neer en ze kreunden allebei, in unisono. Toen hij bijna klaarkwam lachte ze naar hem. Hij staarde naar de kuiltjes in haar wangen. Ze begon al wat rimpels in haar voorhoofd te krijgen, als een gedenkteken van hun gezamelijke ouder worden. Hij voelde zijn penis verstevigen en hij greep haar voeten vast. Ze kreunden. Hij spoot en ze gutsten over. Daarna sliepen ze.

Ze maakte hem rond de ochtend wakker. Ze schudde aan zijn schouder, hij werd traag wakker en keek slaperig en verward in haar helder blauwe ogen waarrond rode netwerkjes van bloed liepen.

“Ik voel me kotsmisselijk”, zei ze.
Hij ging met haar naast het toilet zitten en hield haar haren vast terwijl ze braakte. Haar misselijkheid beterde na een uur.

“Morgen gaan we naar de dokter”, zei hij.

Ze viel in zijn armen in slaap op de vloer van de badkamer. Hij droeg haar in zijn armen naar hun bed en stopte haar in. Hij gaf haar een zoen op haar voorhoofd. Hij kreeg het gevoel dat er iets vreselijk mis met haar was, maar probeerde het gevoel af te schudden. Hij had geen vertrouwen in bijgeloof.

De diagnose van de dokter was vrij vlug gesteld.
“U bent zwanger, mevrouw”, zei hij. Hij zei het lachend, alsof het iets belachelijks was.

Ze keek hem in de ogen en hij wist niet wat ze dacht. Hij hoopte dat het iets anders was dan wat hij dacht. Daar was voorlopig geen uitsluitsel over. Op de weg terug gaf ze hem de zekerheid waar hij naar snakte.

“Ik kan dat kind niet houden. Niet nu, niet in deze wereld.”

Hij voelde dat ze gelijk had.

“Het zou wel ons kind zijn. We zouden doen wat we kunnen.”

“Dat zou niet genoeg zijn. Het heeft geen toekomst. De wereld is kapot.”

“Dan hebben wij ook geen toekomst.”

Ze zweeg. De busrit leek uren te duren. Thuis ging de stilte door. Er leek geen einde aan te komen. Ze gingen slapen en toen hij wakker werd was ze weg. Toen ze terugkwam was het kind een herinnering.

Toen het nieuws uitkwam dat er geen water meer te vinden was in de stad, was er een bestorming van een meute mensen uit de arme zuidelijke wijken op de villa’s in het noorden van de stad. De rijke bastions waren tot de tanden toe bewapend, voorzien op eventuele aanvallen. Rij na rij voddige en horrelvoetige oprukkende lompenmensen werden met machinegeweren neergemaaid. Het leek wel op een droeve remake van de slachtpartijen in de velden in Vlaanderen. De geweren bleven spuwen, maar de proleten waren met te veel en uiteindelijk bereikten ze toch de muren, beklommen ze en vernietigden en verscheurden al wie ze op hun pad tegenkwamen. Een blonde vrouw met een poedel werd met haar en hond verscheurd. Ze rukten haar oogbollen uit en roosterden het beest over een groot vat brandend afval. De waterreserves werden opgedronken tijdens grote waterbacchanalen. Het water raakte weer op en ze begonnen elkaar nu uit te moorden. Voddige vrouwen werden verkracht door waanzinnige mannen met rotte tanden in stinkende kleren en het duurde niet lang of er werden lijken opgegeten. Iedereen was waanzinnig van de honger en de dorst. Er doemden tanks op in de verte. Zonder waarschuwing begonnen ze op de mensen te schieten. Wie nog niet dood was ging eraan, in een fantasmagorium van ontploffende ledematen.

Hij nagelde zijn voordeur dicht en barricadeerde de ramen. Hij nam het grote lompe vuurwapen dat hij van zijn vader geërfd had van de kast en ging naast haar zitten. Haar haren begonnen steeds grijzer te worden. Deze laatste dagen maakten haar sneller oud. Ze wreef over zijn kaken, maar niet als een geliefde. Er lag wanhoop in haar gebaren.

“Mijn stoere grote lieve vent.”
Haar ogen stonden vol met tranen

“We hebben niet zoveel meer te drinken. Je kan beter niets verspillen”, zei hij en hij veegde de tranen van haar wangen.

Ze lachte, maar hij kon de wanhoop in haar glimlach zien. Hij had altijd een moeder in haar gezien, haar wens om voor een levend wezen te zorgen was enorm groot geweest, zelfs toen ze nog maar net een relatie met elkaar hadden sprak ze over een moeder worden. De abortus en de laatste tumultueuze dagen waren haar langzaam maar zeker kapot aan het maken. Ze brak bijna letterlijk in stukken voor zijn ogen. Ze was zo bleek en mager dat het licht door haar heen leek te schijnen.

“Je moet volhouden. Houd de goede dingen in gedachten”, zei hij.
Ze keek naar haar schoot en mompelde. Hij zei haar dat hij haar niet kon verstaan. Haar ogen schoten woest omhoog, ze schreeuwde.

“Welke goede dingen? Er zijn geen goede dingen! Iedereen gaat dood.”

Ze was altijd een hartstochtelijke optimist geweest. Als ze een tegenslag had vond ze steeds iets om de situatie te relativeren en om de dingen in een gunstig licht te zien. Maar nu was er geen gunstig licht meer, waar ze ook zocht. Hij was altijd al een negatieveling geweest, een pessimist zelfs als alles goed ging. Hij was op alles voorbereid. Zijn pessimisme redde hem van de wanhoop, op een bepaalde manier. De gebeurtenissen waren niet erger dan hij ze zich had ingebeeld. Ze waren alleen concreter en echter.

Toen ze al twee dagen opgesloten in hun huis zaten bonsde er iemand op de deur. Een luide mannenstem vroeg of er iemand binnen was. Ze doofden de lichten en hielden zich doodstil op het tapijt in de woonkamer. Geruisloos rolden er grote angsttranen over haar wangen. Hij drukte haar tegen zich aan. Het bleef stil. Hij stak het licht weer aan en ging rechtop zitten. Zijn haren waren kletsnat van het zweet.

“We zijn hier niet meer veilig”, zei hij. Ze reageerde niet op zijn woorden, ze bleef maar wenen en voor zich uitstaren.

“Mijn lief, verman je. Ik houd van je tot het einde van de wereld. We moeten samen blijven.”

“Sorry”, prevelde ze, “ik kan het niet. We kunnen nergens heen. Je houdt van me tot het einde van de wereld. Wel dit is dat moment. De wereld is op zijn einde.”
Hij bekeek haar. Ze zag er doodmoe uit. Haar gezicht stond rimpelig en hard, haar haren lagen vet en grijs over haar slapen. Toch was ze bloedmooi, bloedmooi en ongeneeslijk ziek. Hij besefte dat ze nooit met hem mee zou gaan. Ze was te bang om te vluchten, te radeloos om te hopen.

“Waar moet je heengaan in een wereld waarin alles kapot is?”, vroeg ze.

“Misschien is er ergens nog een plekje. Zolang er leven is, is er hoop.”
Hij kon bijna niet geloven dat hij dezelfde clichés waar hij heel zijn leven al mee spotte nu met dodelijke ernst verdedigde.

“Je zal me moeten achterlaten”, zei ze.

“Ik zal je godverdomme niet achterlaten!”, schreeuwde hij. Hij nam haar bij haar schouders en schokte haar hevig heen en weer. Ze begon hysterisch te krijsen. Hij sloeg haar in haar gezicht. Daarna werd alles stil.

“Neem dat geweer en schiet me in de borst”, zei ze. Haar gezicht vertrok met geen rimpel, ze meende het.

“Ik heb het kind gedood. De wereld is dood. Ik heb mezelf gedood, mijn lichaam weet het alleen nog niet.”

“Ik zal je niet neerschieten”, zei hij. Hij wilde de kamer uitgaan maar ze klampte zich vast aan zijn benen. Ze probeerde zijn geweer van hem af te nemen. Hij gaf haar een harde klap met zijn vuist. Ze viel op de grond. Hij voelde hoe er een brok in
zijn keel schoot en hij wilde schreeuwen, maar hij bedwong zich.

“Klootzak. Egoïst.”, schreeuwde ze, “Als onze liefde ooit iets betekend heeft voor je dan schiet je me door mijn borst.” Hij liet haar schreeuwen, ging naar boven en vulde een zak met wat kleren en een klein flesje water. Hij deed zijn jas aan en gespte een stofmasker voor zijn gezicht. Hij ging weer naar de woonkamer. Ze lag op haar buik, met haar gezicht naar beneden, op de vloer. Hij smeekte haar om iets te zeggen, maar ze zweeg. De deinende beweging van haar rug en middenrif verrieden dat ze nog leefde.

“Vaarwel, mijn lief”, zei hij. Hij maakte de onderste planken van de voordeur los en kroop op handen en voeten naar buiten. Hij voelde zich als een insect dat jarenlang in een grot geleefd had. Hij spijkerde de deur weer dicht en stak de hamer daarna in zijn tas. Hij schouderde zijn geweer en zette koers naar de heuvel. Hij stapte stevig door, en vocht de oprukkende wanhoop in zijn buik naar zijn ledematen.

Hij voelde zich verdrietig noch blij toen hij de stad vanuit de hoogte bekeek. Hij hoopte dat zijn geliefde nog ergens ademde, maar wist dat zijn hoop wellicht ijdel was. Hij keerde de stad rug toe en richtte zijn blik op de grote droge wildernis die voor hem lag. Een oneindige zee aan herinneringen vanbinnen dreef hem naar de toekomst, weg van de dorheid van het heden en mijlenver van het geluk in zijn verleden. Als de hele wereld kapot is maakt het niet uit waar je heen gaat, als je maar blijft bewegen. Stilstand in een dode wereld is gelijk aan zelf doodgaan. Hij glimlachte en begon te stappen, weg van alles dat hij kende.

Geen opmerkingen: