zondag 6 maart 2011

Zwakke lofzang van een begrafenisfeest.

Je gooit mijn overbodige lichaam,
In de diepte van de put,
Waarop het de bodem raakt,
En vormloos en stil blijft liggen.
Je zegt:
“Ik geloof dat als je aan astronauten,
Wereldleiders en nobelprijswinnaars,
Zou vragen,
Wat het belangrijkste moment van hun leven was,
Dat ze dan zouden spreken,
Over al die dwaze futiele dingen,
Die voor niemand iets uitmaakten,
Maar voor hen de wereld waren.”
Je plooit je handen,
Ook al is er geen god om tot te bidden,
Maar het lijkt nodig,
Om een ongewone handeling te verrichten,
Op een banaal moment als dit,
Je kan niet stoppen met lachen,
Je ziet geen lijk,
Geen ontbindende vleesbundel,
Slechts door wormen bijeengebonden,
Er zijn alleen maar goede dingen.
Onze lachende lichamen, je blauwe nachtjapon, je witte sokjes en de zon, het smeken en het strelen, het stoppen met ademen, het kloppen in onze borsten, de dingen die stilstonden en de dingen die verder tikten, witte tanden onder rode lippen, ik ben een aap van velours, je bent een monkeykoningin, zware eden, dure zuchten, een transfusie van verlangen, het dartsbord van je borsten, mijn ondoeltreffende vogelpikken, je zal altijd bij me blijven, de stromen die verstikken, het adagio was uitgesponnen, de herhaling werd te groot.
Je lange vrouwenvingers,
Grepen de haren op mijn borst,
Ijdel hopend op mijn hart,
Maar vingen niets,
Een wegglijden.
Je mond is vlakbij mijn oor,
De wereld is een roze zonnendroom,
Je fluistert al die zinnen,
Een eeuwigheid,
Ging zopas voorbij.

Geen opmerkingen: