zaterdag 25 oktober 2008

Verdraaienisbetekening

Als ik schrijf plaats ik wel eens een letter verkeerd, zo hier en daar. Ik gebruik af en toe een woord als dat niet kan, wat betekenis betreft. Ik verkracht de grammatica, ik leid de regels van de stijl om alsof ze marsepeinen treinrails zijn. Het helpt me om de gewone alledaagse betekenis, die klote, leeg en drekkerig is en onbehouwen op mijn zintuigen inhakt, te verruimen en een atoom van doelmatigheid, van zin in te voegen.

Ook bij mijn handelingen werkt dat zo. Door acties te begaan die ongewoon zijn en niet stroken met wat je als ‘het gaat zijn gangetje’ zou kunnen benoemen, vind ik ergens een ademruimte in mijn diepe poel van onbehagen. Het hoeven niet eens strafbare zaken te zijn, de dingen die ik doe als ik ongewoon doe. Soms loop ik op een oude man af en vraag ik hem of hij me over straat wil dragen. Ik ga naar een klein meisje en roep ‘verkrachting’. Ik doe erg simpel tegen een mongool zodat die me ‘onnozelaar’ noemt.

Onlangs besloot ik om je te vertellen dat je wel heel luidruchtig was, dat je beter wat meer kon zwijgen en dat je geen talent had. Ik kon even later, toen je weer terug was van weggelopen, zien dat je gehuild had. Ik deed of het me niet kon schelen.

Stiekem houd ik erg veel van je en ik zou graag ergens in de provincie met jou gaan wonen, samen in een walgelijk kleinburgerlijke fermette. Twee bontgekleurde repen topklassechocolade in een waspoederdoos. Mooi toch.

Ik vrees dat je dat niet ziet zitten, hoewel ik het nog nooit heb voorgesteld. Ik durf het ook niet goed, want wat als je ‘ja’ zou zeggen? Dat zou vast het einde van mijn dromen betekenen.

Gisteren nam ik een vlootje minarine uit de koelkast, plaatste het ding onder arrest, deed het mijn liefdeshandboeien aan en stak mijn penis erin. Mijn huisgenoten waren onthutst. De conservatieve zeikerds.

Ik hoop dat je me niet haat na mijn dwaze verwensingen want dat zou te veel zijn om te dragen. Of haat me misschien als je daardoor aan me denkt, ik kan het toch allemaal niet dragen. In mijn dekens hul ik me elke avond knus en warm, de steekluizen lopen over mijn lijf en ik denk dat ik een streepje vlektyfus heb. Ik ben alleen hier, op de insecten na, we zijn allemaal bloedzuigers. Je bent meer dan een wijf met mooie blote borsten en een aardige toet. Je zou me kunnen redden van mijn omhelzing met mezelf. Want hier schijnt het knalgele gelaat van de ziekte tot de dood, de ogen van de vertwijfeling, de mond van de apathie en de haren en flaporen van de moedeloosheid.

We zouden van negen tot vijf in de stad kunnen werken, samen met de auto terug naar de provincie rijden. Eten kopen in de Delhaize, misschien. Dat zou ik erg leuk vinden. Ik vrees dat jij dat niet leuk zou vinden. Trut.

Ik vond gisteren een 2-eurostuk op de grond, vloekte even, waarna ik het vlokhard in de richting van een Franse Buldog aan een leibandje smeet. Het rotbeest keek me niet eens aan. Ondankbare klootzak.

Laat ons, bij wijze van afsluiter voor dit lamentabele stukje drek, even naar de toekomst kijken. Ik zie me heel banaal en bij wijze van experiment je handje vastnemen, en ik zie me in je ogen kijken. En voor het allemaal veel te verwarrend wordt zie ik me heel snel en bruusk en erg ordinair mijn lippen op de jouwe planten. Geen redding, geen betekenisverdraaiing, een kus in het doodgewone leven.

Het spreekt me hoegenaamd niet aan.

Geen opmerkingen: