donderdag 30 oktober 2008

Banalapologie

Wat er zo mooi is aan het concept van de moderne stad is dat het je een begrensde ruimte geeft waarin je je hele leven naar believen kan verklooien. Je maakt wat mee als jongedame in de stad, maar het is nauwelijks ooit de moeite van het vermelden waard. Hoe banaal het kwaad ook mag zijn, het is vast minder banaal dan al die onverschillige middelmatigheid die elke dag overal de hoofdtoon voert. Tijd voor een apologie van de middelmatigheid en de onverschilligheid waarmee ze gepaard gaat en waarvan ze zuster is.

Het gaat al niet goed bij het wakker worden. Slapen is vooral geen kou hebben, wakker zijn is vooral verlangen om wakker te blijven, zonder reden of doel, een vrij ongericht gebeuren aangestuurd door het op niet-sterven gericht bewustzijn. Je wilt jezelf graag verblijden met de glimlach van een kind, door de geur en textuur van een bloem, door de aanblik van een overgelukkige zwangere moeder in de dop, je wil met vrienden converseren en hen zachtjes op de schouder kloppen. Alleen is er nergens een bloem te bekennen. Daarenboven zijn de kinderen huilerig en weigerachtig om zich naar school te begeven en zijn de zwangere moeders in de dop obees, onaantrekkelijk en voelen ze zich altijd onbegrepen. Je vrienden gaan momenteel door identieke of andere kwellingen en je kunt hen niet blijven opbellen, ook dat heeft zijn grenzen. Dat valt tegen maar zo gaan die dingen, dus kan je maar beter in je Peugeot 306 (maar ik wil hier beslist geen specifiek merk viseren, het kan bijvoorbeeld ook een Alfa Romeo, een BMW of zelfs zo een oerdegelijke kubische Volvo zijn) kruipen om meteen haast te maken van dat hele werkdaggedoe.

“Ik ben zo ongelukkig”, “150 kilometer file, shit!”, “Ik heb zin in een koffie”, je gedachten variëren ’s ochtends nogal naar gelang van je gemoedsgesteldheid bij het verlaten van je gezellige woonst. Laten we het houden op het zeer neutrale “zucht”, “sigh” voor alle anglofielen hierbuiten.

Saai is de rit en je wou dat die vreselijke radiopersonality nu eindelijk zijn bek maar eens hield en van de 27e verdieping van een kantoorgebouw trachtte te stappen. Zo wordt de dood van een mens voor jou een spirituele verlossing. Het gaat er vooral om ergens zin te creëren, hoe futiel ook.

Je baas lijkt een beetje op Ernest Claes, of dat denk je toch vaak, en omdat je helemaal niet weet hoe Ernest Claes eruit ziet besluit je dat het komt omdat de naam rijmt op het woord baas. Je baas lijkt ook een beetje op Vanuytsel Zjef. Dat is natuurlijk allemaal semantische, inconsistente meta-onzin en wanneer je er iets van vertelt aan de mooie jongen die je steevast aan het koffieapparaat ontmoet loopt hij met een wat verschrikte blik in zijn ogen weg. Hij heeft hazelbruine ogen.

Jij ook, een man in je verleden was er helemaal aan verslingerd. Hij is er niet meer.

“Hey, hoe was jouw weekend?”, je collega blijft maar wat aan je bureau staan, hij gaapt je aan en zijn kruis is op ooghoogte. Hij heeft twee kinderen en een blonde vrouw. Je hebt ze ontmoet, haar naam was Myriam en ze wou maar wat graag vrouw onder vrouwen met je zijn. Dat vind je strontvervelend, natuurlijk. Haar man heeft helemaal geen fatsoen, staat wat met zijn benen tegen het meubilair te schurken en je voelt de neiging om je nietmachine keihard naar zijn hoofd te smijten. Alleen heb je geen nietmachine en paperclips zijn veel te klein voor dat doeleind en ergens wil je ook dat iedereen je tof en leuk en aangenaam en grappig vindt. Dus zeg je: “Tof weekend. Echt tof.” Je glimlach is zo fake als het decor van een soapserie.

Je mannelijke collega’s hebben een puntensysteem uitgedokterd om elke vrouw op en rond de werkvloer mee te beoordelen. Er zijn drie criteria: ‘kont’, ‘borsten’ en ‘gezicht’. Maar die laatste categorie telt maar half mee, zoals ze vaak tot algemene hilariteit van alle heteroseksuele mannen op de werkvloer, uitbrullen. Je vraagt je stiekem af hoeveel punten ze je gegeven hebben, hoewel je hun hele handelen intrinsiek veracht. Ze zouden het moeten weten, je gedachten eens moeten raden, het zou vast weer tot diepe filosofische verhandelingen over ’s vrouwens aard leiden.

“Zucht”

Dat is de tweede keer. Er komen er vast nog en het is zelfs nog geen middag. Je hebt krampen maar wanneer je op het toilet gaat zitten kan je plots niet meer kakken. Je voelt je licht uitgelaten omdat je het woord kakken in deze rigide omgeving hebt durven denken. Verstopping, een misselijk gevoel en kolieken in je darmen, het is een vervelende combinatie. Misschien moet je wat meer yoghurt eten. Je schrijft ‘yoghurt’ in je telefoon. Je voelt je altijd licht gegeneerd wanneer je het toilet binnengaat. Er loopt een lichte huivering over je rug wanneer je je billen op de koude wc-bril plaatst. Vroeger bedekte je vreemde toiletbrillen met toiletpapier. Dat was in de tijd dat je nog studeerde, toen je nog de luxe had om naar je eigen toilet te gaan en het maar zelden gebeurde dat je ergens anders hoefde te gaan.

Tijdens de middagpauze vlucht je uit het gebouw, weg van de haviken, de gieren en de lachende beo’s. Het is daar een bontgekleurde volière, maar jij hebt het nooit voor gevleugelde beesten gehad. Al het overzicht gaat verloren door al die aëronauten en je bent zelf niet gemaakt om hoge toppen te scheren. Al denken anderen vaak van wel. Je weet het zelf allemaal niet. Je bent jaloers, soms.

Het is werkelijk even aangenaam om op adem te kopen. Gewoon jij en één collega, weg van de meute, van de zoo. Zij heeft haar momenten waarop ze niet strontvervelend is. Je vreest dat je eigenlijk ook strontvervelend bent. Maar dat dondert niets, want fijngevoeligheid is hier onbestaande. Alleen is het een wat vervelende gedachte. Gedachten zijn er om weer uitgespuwd te worden en in actie omgezet te worden. Dat is hun evolutionair gegroeide functie. Je kauwt traag op je broodje, je voelt je meer en meer als een, weliswaar sexy, koe. De pauze vliedt voorbij.

Eén van je collega’s houdt ervan om imitaties te maken van andere mensen. Meestal mensen die hoger in één of andere hiërarchie staan dan hijzelf. Imitaties kunnen mits met zorg gedoseerd best leuk zijn, maar het euvel is dat hij er werkelijk rotslecht in is. Vandaag doet hij een verkeersagent na. Die had blijkbaar kapsones want hij durfde het aan om het verkeer van zijn richting stil te leggen net toen hij aan de beurt was gekomen om het kruispunt over te steken. Het wordt een hilarische imitatie, te oordelen naar de verrukte kreten van de anderen. Je wilt dat iedereen je tof en aangenaam en grappig vindt dus zeg je: “Ja Guido, jij bent me er eentje.” Je bent een toffe meid, een aangename gezel, een grappige en slimme vrouw. Je kunt jezelf wel voor de kop schieten.

Op sommige dagen mag je na de middag het kantoor verlaten voor wat veldwerk. Dat is altijd een opluchting, een milde verlossing van zeer veel ergernis. Het is een pauze van de wreedheid van het banale. De opluchting duurt tot je effectief aan het werk ter plekke moet beginnen. Het is strontvervelend werk en hoewel je je kunt inbeelden dat mijnwerkers in Katanga een slechtere en zwaardere baan hebben kan je je er werkelijk niets bij voorstellen. Je bent het miserabelste wezen op de aarde, wat jou betreft. Je wijt het aan je tekort aan inlevingsvermogen in de mens in al zijn abstractie. Het gaat ergens om genoeg excuses voor jezelf te vinden, hoe futiel ze ook zijn.

Is het bijna vijf uur? Het is verdomme vijf uur. Je mag naar huis. Halle-fucking-luja. Je voelt het zweet dat je kleren bestinkt en je kunt het niet laten om te denken: “Ik word steeds meer als mijn moeder. Die kon ook zo zweten.” Je wilt helemaal niet als je moeder worden, maar je bent al te moe om je ertegen te verzetten.

Moe. Je bent nog nooit van je hele leven zo moe geweest, of het moet de vorige dag of die ervoor geweest te zijn. Het lijkt almaar erger te worden. Vroeger was een weekend tijd genoeg om te slapen, een zee van luilekkertijd na een lege week. Je wilt jezelf niet als een lui wezen zien, maar kon je maar zeven maanden slapen. In Groenland kan dat misschien. Je begint te dromen van een bestaan in eeuwige duisternis. Klinkt heel Satanistisch.

“Ik ben zo ongelukkig”, “150 kilometer file, shit!”, “Ik heb echt wel honger nu.”, je gedachten variëren ’s avonds nogal naar gelang je gemoedsgesteldheid bij het verlaten van je gezellige werkplaats. Je humeur pendelt ergens tussen zwaar gedeprimeerd en extreem onverschillig. Positieve emoties hebben voorlopig geen plaats in je lichaam of je brein. Je hormonen gieren, waar ligt die doos cleenex ook alweer? Maar je weent niet en het is moeilijk om je toestand onder woorden te brengen. Laten we het houden op het zeer neutrale “zucht”, “sigh” voor alle anglofielen hierbuiten.

Dat is de derde keer. Het is al erger geweest. Ook al minder erg. Alles komt uiteindelijk weer bij nul uit. Het leven is wiskunde voor mongolen. Een beetje optellen, een beetje aftrekken, je kunt alle moeite doen maar het is uiteindelijk makkelijker om gewoon onmiddellijk een nul op te schrijven.

De warenhuizen lopen vol met tuig en debielen allerhande. Wanneer je af en toe de blik van een mooie interessante man opvangt, kijk je daarna vlug weer naar je schoenen. “Waarom doe ik dat nu toch steeds?”, vraag je jezelf terloops af. Geen idee schat, je krijgt een 8 voor poep, een 9 voor borsten en een 8.5 voor gezicht. Maar dat laatste telt natuurlijk maar half!
“Kunnen ze me na het werk niet met rust laten? Uit mijn hoofd verdwijnen?”

Je komt thuis en je schopt je schoenen uit. Je loopt naar je zetel en ploft je lichaam neer. Dit is het grote moment van de zelfontplooiing, tijd voor jezelf, vrije tijd, een weg uit het slop maar het enige dat je kunt bedenken is om je tv aan te zetten en daar te blijven tot het tijd is om je eten klaar te maken/ op te warmen. Het smaakt nogal flets maar het vult. Misschien kan je dit weekend met een ouwe vriend iets gaan eten. Je stuurt hem een berichtje maar hij reageert niet onmiddellijk. Vervelend.

Je bent doodmoe. Elke avond ga je heroïsch het gevecht tegen de slaap aan. Je moet en zal nog iets doen met je leven. Een meerwaarde realiseren. Of zoiets. Je grijpt je boek, hardnekkig en met een kop sterke koffie voor je neus begin je te lezen. Maar het heeft geen zin want die oogleden van je worden steeds maar zwaarder. En… och ja. Waarom wilde je ook alweer wakker blijven?

Je wast jezelf in een diepe trance, je poetst je tanden half bewust. Met een oog half dichtgeknepen bekijk je je lichaam in de spiegel. “Welke man zou dit nu niet kunnen begeren?”, denk je, en “Ik heb nog minstens enkele goede jaren.” Je huilt heel even, maar het schokken doet je schouders pijn. Onder je dekens is het ijskoud en je laat je roman maar dicht want het is allemaal veel te zwaar en vervelend, zeker na vandaag, en na al dat gedoe en voor je in slaap valt denk je:
“Het zou toch ook allemaal anders kunnen zijn.”
Nog acht uren voor hetzelfde weer begint.

Geen opmerkingen: