woensdag 22 oktober 2008

Het slaat niet voor een leugen.

Als ik je zou vertellen dat mijn hart alleen voor jou slaat, en vergeef me de dwaze Victoriaanse beeldspraak nu maar, zou je me dan aan je boezem drukken en me nooit meer loslaten?

Vast niet.

In het extreme geval dat iets dergelijks toch gebeurt, en laten we daarvoor vooral Manon en Eros en ook Shell Octagon aanroepen, zou je me dan echt nooit meer loslaten?
Dat is geen kleine belofte. Denk dus goed na voor je zomaar van ja schreeuwt. Uitroept. Van de daken.

In het geval van een ja krijgen we vast kinderen, je rekt wat uit daarbeneden en boven begin alles al te zwabberen, dat was al een tijdje aan de gang. Ik word zelf almaar zwartgalliger, donkerder. Mijn gemoed is bijna altijd verstoord. Dat is zeker niet eenvoudig voor je. Maar het gaat. Het is het leven van late twintigers. Je klemt je vast, je duwt mijn hoofd tegen je tepels en ik ruik eraan. Lekker dier, beestje van genot, mijn doel en mijn leven. Maar ook al gaat het, zal je nog wel denken; “Hij is dezelfde en zal dat blijven. Ik wil hem voor altijd bij me dragen, topaas, amethist, briljant, nooit zirkonium, nooit goedkoop, mijn man, mijn leven.”?

Vast niet.

Ik werk meer en meer, langer en langer, harder en harder. De dagen met jou worden steeds korter. Op een dag kom ik thuis en ruik ik naar vrouwenparfum. Misschien heb ik lippenstift op mijn kraag. Je slaat in paniek en krijgt een woedeaanval. Dagen-, maandenlang spreken we niet met elkaar. Je bent boos. Je bent ouder, 32 jaar misschien, en je hebt me het beste van je leven gegeven. Ik ben een pessimist, ik heb geen beste van mijn leven, ik verbeeld me enkel steeds slechtere tijden. Maar je vergeet mijn bedrog, leert om van me weg te kijken, je wonde heelt en we trekken onszelf uit de stilte.

Nog even slapen en daarna weer opstaan. Het is pas half zes en je bent al in de weer, alweer. Even een zoen en ik vertrek. Ik rijd met mijn steeds ruimer wordende auto naar het werk. Ik ben een monster buitenshuis. Om acht, negen uur kom ik thuis. Doodmoe. We ontduiken elkaar van duisternis tot duisternis. We glijden langs elkaar. Het is het leven van late dertigers. Mijn bankrekening groeit naarmate mijn gezondheid me meer geld kost. Zal je nog zeggen: “Hij blijft mijn man.”? Zal je mijn handen in je handen nemen, er hartstochtelijk in knijpen, naar mijn slapende lijf kijken en de minuten en seconden tellen tot ik weer vertrek? Zullen onze vrienden ons benijden?

Vast niet.

Op veertig beginnen de vrienden te sterven. Ook je vader. Ook die gaat dood. Vreselijk tafereel, een tragedie, een macaber en zeer erg erg vreselijk persoonlijk trauma. Maar ik kan toch geen dagen, weken, maanden thuis rondhangen? Ik heb mijn werk, bergen en bergen labeur in wording, het stopt nooit. En nog een minnares bovendien. Weet je hoeveel het kost om een minnares te onderhouden? Dat kost erg veel geld.

Je had een hondje, maar ook dat gaat kapot. Dagenlang ligt het in een hoekje van ons huis te zuchten. Ik breng het naar de veearts, je klauwt je nagels in mijn vlees, ik zou willen dat je niet zou smeken. Ik laat het beestje kapotspuiten en verdwijn enkele dagen uit je leven, uit de wereld, in een goedkoop motel. Ik ben zelf kapot van verdriet en even later stuk gezopen. de muren hangen op het eind vol met bloed en urine. Die onschuldige hondenkop, zijn blauwe dode tong kletst in de plastic zak. De veearts vraagt me 50 euro. Dat is niet zo duur.

Alles begint te verwelken en onze vitaliteit begint te tanen. Niets lukt nog behalve mijn darmen legen, en ook dat gaat de ene dag al beter dan de andere. Het is het leven van late veertigers.
Zal je me herkennen als ik weer naar huis kom? Me na een paar dagen eenzaam lijden met open armen ontvangen? Zal je zeggen: “Ik begrijp wat je doormaakt, maar we slaan er ons samen wel doorheen, ook al heb je me in de steek gelaten. Me verlaten toen ik je het meeste nodig had.”

Vast niet.

Het herfsttij van ons leven komt, slinks als een katachtige dief, bij ons binnengeslopen. Op een dag kijk ik naar je gezicht, net voor mijn voorlaatste werkdag, een moment van respijt voor het begin van iets dat erg op het einde lijkt, maar ik schrik terug om dat te zeggen. Je bent oud geworden. Misschien zal ik je binnenkort toch echt laten staan. Ik wijs je constant op die mogelijkheid.

Rond ons vallen ze als vliegen, het is het tijdperk van de zwanenzang. Kankers vooral. Minder ongevallen, we zijn allemaal veel voorzichtiger. We hebben broze beenderen. Vrienden, kennissen, familie en schijnbare vreemden sturen ons kaartjes met foto’s van anderen erop. De afgebeelden zijn meestal familieleden van de zender. Er staat een karamelleversje binnenin, de kindjes zijn vaak verdrietig, ja ja, er komt een dienst van vijftig minuten en hij/zij gaat de grond in. Of de lucht in. Dat kan, het is schitterend om te kunnen kiezen. Een stevige jat koffie en een boterkoek of, als we geluk hebben, een pistolet met kaas. Onze zaterdagmiddagen zijn goed gevuld. Het is het leven van late vijftigers.

Goed dat we zoveel activiteiten hebben, begrafenissen, maar ook kaarten, wandelen en dansen, want we weten toch allang niet meer wat we elkaar nog kunnen vertellen. Of het moet ook over ziektes gaan, dat is een onderwerp dat ons beiden nog kan boeien.
“Henriëtte heeft ook kanker, de sloor.” “Die chemo heeft haar al zeer gedaan.”
Voor de rest zijn we mijlenver van elkaar verwijderd. Ik ben China en jij bent, ik weet niet, één van die eilanden voor de kust van de VS. Het kan me niet echt schelen.

Zal je toch nog tegen me fluisteren, met een stem verzwakt door jaren: “Lieve schat, hou me vast. Al is ons geluk zeldzaam, al is het niet allemaal gegaan zoals we droomden toen we twintig waren. Al is niets zoals we gedroomd hadden. Toch zijn we voor elkaar gemaakt en, verdomme, we zullen bij elkaar blijven tot het einde.”?

Vast niet.

Dit is toch geen leven meer. Het doet al dagenlang pijn en het stopt maar niet. Als het niet steekt dan prikt het en als het niet prikt dan drukt het me plat. Ik vind alles zo ontzettend vervelend. Ik begrijp die jonge mensen niet, met hun muziek, hun gedoe en hun vrolijkheid. Sommige dagen doe ik niets behalve mopperen. De televisie vind ik leuk, die zegt nooit iets terug.

Mijn seksuele appetijt is pijnlijk aanwezig maar mijn bloedcirculatie helaas niet meer.

Jij irriteert me nog het meest van iedereen, ik kan geen woord tegen je zeggen of je begrijpt me verkeerd. Je klaagt erover dat ik nooit tegen je spreek. Ik praat steeds minder. Ik voel me zo vreselijk eenzaam. Bijna iedereen is doodgegaan en zij die nog leven zijn niet meer als vroeger. Ze zijn zo stil, ze klagen aldoor. Maar ik blijf er nog, voorlopig. Het is het leven van de late zestiger.
Laat het nu alsjeblieft niet lang meer duren.

Zal je me vertellen: “Liefste, het is een heerlijke ouwe dag met je. Ook al gaat het soms wat stroef, je bent de enige lichtbron in mijn bestaan en als je voor me weggaat, God mag het verhoeden, zal ik niet veel later zelf wegkwijnen”? Zou je me in de warmte van je gekrompen lichaam koesteren en mijn kruin kussen alsof ik een rozijnenbrood in een oorlog zou zijn?

Vast niet.

Waarom niet? Het zijn maar woorden, eenvoudig om uit te spreken. Maar weet je, ik ben hooggestemd en als je mijn vrouw wil zijn dan mag je niet huichelachtig wezen. Want waar pijn en idealisme wijken komen altijd enkel leugens.

Geen opmerkingen: