zaterdag 19 april 2008

De ideale leegte

Ze stapte traag uit mijn bed. Rond haar linkerenkel droeg ze het kransje dat een andere adonis, waarschijnlijk grover en mannelijker dan mezelf, haar gegeven had. Voor de rest was ze zoals de natuur het bedoeld had. Onbezoedeld door textiel, roze, glanzend, geurend naar lijflijkheid en een beetje bezweet, een schitterende aanblik. Ze beet op haar lip en staarde wat afwezig naar buiten, met een speelse glimlach op haar lippen.

"Weet je." zei ze grinnikend, "Ik denk dat ik een seksuele platonist ben." Ik zette me een beetje verbouwereerd rechtop in mijn bed. "Oh", zei ik. "Ik vrij nooit met jou, maar altijd met het idee dat ik van je heb." Nu moest ik glimlachen, stralend, ik kon het niet tegenhouden. Maar haar ogen glansden van het vocht. Dit was geen spelletje, het was haar menens. "Jij bent alleen echt voor me als je geen lichaam bent, of je bent dan zoveel echter. Ik ben bang dat als mijn idee van je zou vervagen dat je dan ook weg zou gaan."

In veel opzichten was ze mijn tegendeel. Maar iets van mijn revolutionaire kracht trok haar bij me. Het gebeurde op een avond in december. Het was die periode waarin iedereen gek wordt omdat er weer een jaar voorbij is maar er niemand is die dat ook wil toegeven. Het was alweer winter, en ik vond geen vrede, mijn hele lijf voelde koud. Ik liep door de straten, niets te doen zoals ik dat deed en zoals ik dat nog steeds doe. Dan zij, met een wollen mutsje, allerschattigst, onvermoeibaar vrolijk. Ze interviewde mensen voor één of andere corporatieve reus. "Wat doet u op Kerstdag, meneer?" Mijn antwoord toverde een bezorgde uitdrukking op haar gezicht. Later vertelde ze me dat de onverdroten grappigheid van mijn antwoord haar een onpeilbare droevigheid verried. Dat was voor haar meteen duidelijk geweest. Ik kan me met de beste wil van de wereld niet meer herinneren wat ik toen gezegd heb.

De grote verzorgende wolk die ze was moest me wel meenemen naar haar bunker. Een kale kamer waarin de weinige meubels een zeer distinctieve smaak verraadden. We hebben toen de hele nacht gepraat, de sterren weggepraat, of hoe zeggen ze dat met het cliché. Maar onze seks was geen bijzaak, die was er gewoon. Dat ging meteen, automatisch, ze was een fiets die ik nooit bereden had. En ik was een stijve hark met veel goede bedoelingen.

Het waarom van haar invitatie was me niet duidelijk. Ik ben een middelmatig gebouwde, middelmatig getalenteerde jongeman die het moeilijk heeft om zijn gedachten te focussen en bovenal geen baan kan houden. Zij was waanzinnig populair, meer dan doorsnee begiftigd met alle positieve eigenschappen waarmee een jonge meid begiftigd kan zijn.

Op een dag, we zagen elkaar al een twee maanden met een frequentie van zo'n tweemaal per week, legde ze het me uit. "In de normale wereld zijn wij natuurlijk niets voor elkaar. De wereld van het hier en nu bedoel ik, waarin ik werk en vrolijk ben, een succes in alle eerlijkheid, en waarin jij als een treurwilg je takken laat hangen." Dat was inderdaad zeer eerlijk uitgedrukt. De verbouwereerde blik op mijn gezicht spoorde haar aan om haast te maken met haar verklaringen. "Maar op een ander niveau zijn we als twee gescheiden elektronen, ver apart maar onoverkomelijk gelinkt. Als jij draait draai ik ook, ook al zit ik dichtbij de nevels van Andromeda en bevind jij je in de koude onvruchtbaarheid van Pluto de bijna-planeet."
Noem me een melige romanticus, beschimp me met de machokreten van de verenigde wereld, maar ik heb die avond gehuild als een peuter.

En later had haar stevige lichaam me te vertellen dat ze een Platonist was. Ze ging door, een en al tranen: "En hoe ik ook houd van jou als idee, dat is misschien niet genoeg.
Wat in tijd en ruimte gescheiden is, kan ergens anders nog samen zijn. En ik voel die verbondenheid met je als we samen zijn in al onze intimiteit. Maar de liefde verdraagt geen condities en geen voorwaardelijkheid."
Ik voelde het aanzwellen in mijn borst. In mijn trommelvliezen resoneerde, de tijd voorop, de echo van wat gezegd ging worden. Dat sloeg me neer en ik keek haar aan als een schaap op de slachtbank.
Maar ze liet het uitgesprokene alweer onuitgesproken en met een vrolijke stem spoorde ze me aan om me aan te kleden.

Ik zag haar na die dag niet meer. Ik hoop dat ze dit misschien zal lezen en dat ze zal weten dat ik aan haar denk. Ik weet dat ze gelukkig is en dat ze weet dat ik hoop op een hersteld contact. Maar er is natuurlijk geen haar op haar hoofd dat daaraan denkt, want zij vindt sequels fouten van slechte kunstenaars. Ik wil haar gewoon nog eenmaal aanraken. Het is zo waar dat we zo verschillend zijn. Om die gedachte moet ik altijd glimlachen, en zij, waar zij zich ook bevindt op dat moment, op een begrafenis of in de supermarkt, maakt niet uit, glimlacht dan ook.

Geen opmerkingen: