zondag 29 maart 2009

BB anno 2009

“Waar het onweer me greep en er op het rimpelloze geluk van de lange blauwe zee een wellust van kolkend water verscheen, daar zou ik heen willen gaan, om er nu toch te vergaan, deze keer ongehinderd door krachten, grootheden als mijn jeugd en de onwil om te geloven dat het niet dieper gaat.”
Hij liep de treeplank van het schip op en keek nog eenmaal ferm over zijn schouder, de mensen op de kade hielden halt. Hij maakte de trossen aan loefzijde los, haalde de plank op, lichtte het anker en ging trots en waarachtig op de boeg staan. Hij trotseerde de watermassa voor het nog steeds onbeweeglijke schip, stond oog in oog met de blauwe massa. Rechts van hem was de middagvoorstelling al voor eeuwen aan de gang. Hij brult voor zich uit, het slijm druipt van zijn baard over de kanten revers van zijn jas, het spuug gaat langs zijn fluwelen karmijnen broek en spat druppelvormig op zijn hoge lederen botten met zilveren gespen. Hij heeft geen papegaai op zijn schouder. Hij kreeg het beest nooit tam, immers.
“Lang lang geleden, toen mijn Leroinoire nog leefde, schreef ik een manifest uit liefde voor haar lichaam en zinnen, ontwierp ik papyrus en grammatica voor haar ogen en oren. Vandaag staar ik over de baren want haar lichaam is welhaast uit de wereld verdwenen, dus wat heb ik nog op land te aanschouwen, en vlug, vlugger dan de weerhaast, verdwijnt het ook uit mijn gedachten. Hoe alles neergesmeten wordt, elke gedachte die langzaam onder haar eigen onwelriekende asem verdwijnt en weer verschijnt! Mijn voeten bewegen nu sneller dan het kloppen van mijn hart, maar ook dat is een vergelijking die zichzelf zal nivelleren.”
Het schip neemt geen wind. Het vindt zijn vaart niet. Het is een schuit die geen schip is, het zal nooit dobberen, het is een simulacrum. De passanten verzamelen in steeds grotere drommen rond de plaats waar de voor zich uit prevelende zeeman, de polystyrene piraat die hun kinderen kan vermaken, uitgedost op het polyvinylchloride dek van het schip staat. Het is een schouwspel geworden, een ding van awe, marvel en ook spot. Hierbeneden, aan de boardwalk of attractions zijn de vaders oppermachtig, omdat zij hun luizige kinderen creëerden en de moeders bezochten. Nog één of twee rollercoasters, wat gele saus en vlees, een maal om hen te bezweren, een ritueel om haar dan in berkenfineer weer te nemen. Hard en onverbiddelijk, zoals katten op de ruwe tegels schijten.
“Er staat geen maat op mijn verdriet en mateloosheid vormt, zoals wij maritieme positivisten wel weten, een sluitend wetenschappelijk verantwoorde uitdoofreden. De scha van nu nog voort te leven, laf als een bevend riet omdat ik me vastklamp aan mijn bestaan, zou te groot zijn. Het zijn crash test dummies met hoofden als pompoenen die glimlachend hun tegenspoed steeds opnieuw beleven.”
De boeg is vijftien meter boven de begane grond en hij stort met zijn hoofd eerst naar beneden. Zijn kaak raakt al na een seconde de groezelige betonnen parterre. Zijn voet suist tegen het voorhoofd van een peuter, die prompt een knalgele proppenschieter laat vallen en in huilen uitbarst. Zijn nek (van de kitscherige zeeman, niet van de peuter) breekt en zijn wervels barsten. De vloer krijgt een nieuw motief, er is geen vuiltje aan de lucht, het plafon blijft ontzettend hoog, de hemel stort niet in. Ergens gilt er een vrouw en ook vloeken er mannen, in de verte streeft men al naar gerechtigheid, maar dat kan hem al niet meer verdommen.

Geen opmerkingen: