zondag 8 augustus 2010

Snelheid in stilstand

“To write, to dance, to eat
To play, to fuck, to breath
All these things seem to me
Mere exercises in vanity”

F.D., 4 a.m., frietkot ‘De belofte van de vetzak’ , dichterlijke vrijheid.

Oneindig langzaam vlieg ik over de donkere straten. Mijn buik raakt nog net het wegdek niet, ik heb mijn armen wijd gespreid, mijn ogen staan open en mijn mond is dicht. Zigeuners in auto’s laten me passeren. Politieagenten in karren doen hun sirenes blaten, maar ik ben te traag en kan altijd weer aan hen ontsnappen. Terwijl de macadam onder mijn ogen glijdt kijk ik naar mijn handen. Mijn met oneer en bloed bevlekte handen. Ze zien er nog hetzelfde uit, zacht en klein als altijd, bijna vrouwenhanden. Ik zal wel nooit een huis gaan bouwen, lijken ze te zeggen. Het zijn fijne handen, en ik heb ze graag. In de pixeltaal van mijn supersnelle brein vormen zich aan een snel tempo beelden. De output is helder, ook al komt er alleen obscuriteit naar binnen. We hebben hier te maken met een ultra-intelligente processor, een rekenkundige eenheid verstikt in zijn eigen kronkelpaden.

Mijn liefde voor haar begon in het heden, toen het verleden nog van geen tel was en de toekomst nog onbepaald was. We waren kinderen. Ik lutste pieren om aan mijn hengel te hangen en zij speelde met takken om ons een huis te verschaffen. Wanneer ik zonder vissen thuiskwam vond ze dat niet erg en kreeg ik toch een kopje onzichtbare thee, die we uit onzichtbare kopjes dronken. Als we dan ’s avonds in onze hangmat kropen geloof ik niet dat we met elkaar vreeën. Maar dat gaf niet, want we geloofden dat mannen en vrouwen tezamen toch van elkander dienden te houden, wat er ook gebeuren zal. Wat er ook gebeurde. Dat was een leugen, maar wel een mooie.

Toen ik op een dag van school thuiskwam was er een vliegtuig in een hoge toren gevlogen. “Het lijkt wel Star Wars”, dacht ik, wat ik haar dan ook terstond telefonisch vertelde. Nog geen minuut later vloog er een ander vliegtuig in een andere hoge toren. “We leven nu in een oorlogszone”, vertelde ik haar. Dat deed haar lachen. “Je hoort niet te lachen, wanneer er in een bevriende natie duizenden mensen sterven”, zei ik. Dat deed haar nog meer lachen. Ik vertelde haar dat ik wel altijd van haar zou houden, en hoopte dat het lachen zou stoppen. Ze stopte met lachen. Ik voelde me erg gelukkig. Op het platte scherm sprongen er vlooien van een brandende lucifer. Ik besefte dat mensen niet veel meer dan insecten waren, als ze vanuit het juiste perspectief werden bekeken.

We waren op een dag samen in een tempel in het hoge noorden. In de ijskoude schittering van de bevroren toendra rinkelden duizend onhoorbare kristallen bellen. Haar koude neus gloeide rood bij het vuur van mijn bevlogen woorden. We werden tienduizend jaar en we stierven, als ijslolly’s aan elkaar gevroren. De welving van mijn bekken paste perfect over de glooiing van haar kontheuvels. Er kwamen geen archeologen die ons vonden, we sierden musea noch patserhuizen. Het ijs smolt en onze lichamen vergingen. Na een tijd waren we slechts water en koolstofkringen.

Ze stond me aan het station op te wachten. Ze droeg een rode jurk en had witte bloemen in haar haren. Later en vroeger heb ik niets gevonden dat mooier was. Ze nam mijn hand, wat me bevestigde dat ze voor mij gekomen was. Ik zei: “Mijn Anna Karenina, mijn Madame de Bovary misschien, nooit mijn Justine of mijn Lolita. We zijn tragisch maar hetzelfde. Mijn…” Ze legde haar vinger op mijn lippen, om te voorkomen dat ik de hele westerse literatuur zou doorkruisen. “Ik ben gekomen om van je te sterven”, zei ze. Ik knikte. “Dat had ik al begrepen”, zei ik. “Ik zou nooit van je kunnen scheiden, dus ben ik dood voor jou en jij voor mij.” Na een laatste knuffel rotte ze op om andere mannen te gaan neuken. Een levend lijk, een necrofiele zonde, het begin van alle ellende. Volgens mij verliet Eva het paradijs en was het Adam die haar volgde. God kon enkel maar met zijn ogen rollen.

Gewichtsloos en zonder zin zeil ik over duistere kruispunten. Ik scheer voorbij vrachtwagens, mis handelskaravanen op een haar na en raak net geen oude vrouwen. Ik ga zo traag dat het snelheid wordt, ik blijf op hetzelfde punt terwijl ik honderd maal de wereld rondga. Ik begaap mijn handen die moordden, ik denk met mijn brein dat ooit liefhad. Ik draag mijn vasculaire pomp rond en geef kracht aan gedachten die alle illusies en elke hoop mankeren.

Kijk uit je ramen in de stad, mijn lieve mensen, want buiten zweeft een mens, verloren(maar met mooie handen).

1 opmerking:

Janina Modaal zei

Maar he frank, ik vind dit supermooi.