donderdag 12 augustus 2010

Droom zacht, lieverds.

“Don’t open your eyes
Take it from me
I have found, you can find
Happiness in slavery.”

NIN, Happiness in Slavery

Dokter Harry Inrit zat op de rand van zijn bed te bekomen van zijn zware dag werken in het ziekenhuis. Hij had die dag wel vierentwintig mensen moeten dichtnaaien, had zevenendertig spuiten moeten geven, had zeventien steunverbanden moeten leggen, had één colonoscopie en één gastroscopie met enige schwung toegediend en had ook nog twee kleuters met een klets tegen hun bek het zwijgen op moeten leggen. Die laatste actie had hem twee verbolgen en klagende moeders opgeleverd, maar daar had hij zich maar zeer weinig van aangetrokken. De bengels waren in het crechetuintje van het hospitaal ontsnapt en hadden in de ziekenhuiscorridor wat dr. Inrit als "dood, verderf en geluidsoverlast" bestempelde gezaaid. Met dood en verderf had dokter Inrit geen problemen, maar hij had wel hoofdpijn die dag. Hij haatte kleuters en was blij dat hij geen kinderen had, zodat hij hen niet door die levensfase hoefde te zien gaan. Hij hield van volwassen conversaties in volwassen settings. Een gesprek over BMW's in een stripbar ging hij nooit uit de weg. Het kon hem daarentegen niets schelen dat driehonderd konijnen op een heuvel aan mixomatose crepeerden of dat een televisiehandpop ongelukkig was omdat hij geen ijsje kreeg.

Na zijn werk was hij met zijn volkswagen naar de nachtwinkel gereden en had hij zich een zak chips en drie halve liters Jupiler pils gekocht. Thuis in zijn zetel had hij twee van de Jupilers in zijn keelgat gegoten en de zak chips verorberd. Hij vond het een fijne avondmaaltijd. Het huis was leeg en stil geweest, op het tikken van de klok na. Hij sloot zijn ogen en zag witte bliksems dansen voor een zwarte achtergrond. Wanneer hij nog een tel met zijn ogen dicht wachtte zag hij een bruid in een witte jurk. Ze bloedde hevig uit haar buik en hij merkte op dat wat hij eerst voor gelukkig lachen aanzag een grimas van pijn was. Spastisch en paniekerig schraapte ze met onbeheerste bewegingen de zich uit haar buik verwijderende ingewanden bij elkaar. Ze schreeuwde zonder stem. Dokter Inrit opende zijn ogen en dronk de laatste resten van zijn tweede pils op. Hij had wel meer van zulke visioenen de laatste tijd, maar hij probeerde om er niet over na te denken.

Op de rand van zijn bed opende hij het derde blikje Jupiler. Een half jaar daarvoor had zijn vrouw nog slapend en warm aan de andere kant van het bed gelegen. Maar nu niet meer. Haar plaats was koud en haar warme lichaam was ergens anders, onder of naast dat van een andere man. Dat was geen conjectuur, dokter Inrit kende de andere man zelfs. Het was dokter Reyniers, de anesthesist van het kleine ziekenhuis waar zijn vrouw verpleegster was. Ze lachten vroeger om dokter Reyniers, die haar al jaren met de meest opvallende trucs probeerde te versieren. “Ha mijn bloempje! Wat zie je er weer geurig uit!”, zei hij tegen haar als hij in de operatiekamer binnenkwam. Hij droeg veel te wijde broeken met olifantenpijpen, had een overdreven hoornig brilmontuur en een overdaad aan brillantine in zijn haar. Hij was een vervelende etter die het geluk had gehad dat hij dokter was geworden, waardoor hij zo nu en dan een vrouw kon naaien. Had iemand Harry Inrit een jaar daarvoor verteld dat zijn vrouw ooit in de kleffe val van de sullige anesthesist zou trappen dan had hij hem uitgelachen. Maar het was toch maar gebeurd.

“Je bevredigt me niet meer”, had ze hem op een dag gezegd. “Je bent bezeten door jezelf en je eigen schuldgevoelens”, had ze ook nog gezegd. Hij kon dat niet ontkennen, dus had hij zijn schouders maar opgehaald. De dag erna had ze hem verlaten. De gluiperige anesthesist was plots een stuk minder grappig geworden.
“We neukten al een tijd niet meer”, had hij tegen zijn goeie vriend dokter Marius verteld. “Ik en Maria. Het gaat niet meer. Ik kan het niet meer. Fysiek. Mentaal. Ik begin te huilen van zodra ik op haar lig.” Zijn vriend had hem bezorgd aangekeken en hem een klopje op zijn schouder gegeven. “Je moet het laten gaan, Harry. Het was jou w schuld niet”, waarna hij er onzeker aan toevoegde, “drink je niet wat te veel? Ook?” Harry had zijn vraag bevestigd. Hij dronk veel te veel, toen.
De dag van vandaag dronk Harry nog meer, maar kon het niemand nog iets schelen. “Minder geklaag. Prima”, mompelde hij luidop tegen zichzelf in zijn lege slaapkamer, maar hij vond niet dat hij erg overtuigend klonk.

Hij staarde naar het lichtblauwe pastelbehangpapier dat zijn vrouw voor de slaapkamer had gekozen en hij moest de drang om zijn vuist tegen de muur tot pulp te slaan bevechten. Toen zijn derde blikje halfleeg was voelde hij zich al een beetje dronken. Hij hoopte dat hij zo dadelijk dronken genoeg zou zijn om een beetje te kunnen slapen, maar nam voor de zekerheid toch ook nog een slaappil. Hij wist dat zij er zou zijn in zijn dromen. Ze was er altijd wanneer hij zijn ogen sloot, het was één van de laatste zekerheden die hij bezat.

Op een dag was er een meisje bij hem gekomen, tijdens zijn spreekuur. Ze zei dat ze zwanger was maar dat het kind zo vlug mogelijk verwijderd moest worden. Hij vroeg haar hoe lang ze al zwanger was maar daar kon ze geen antwoord op geven. Hij vroeg haar hoe oud ze was maar daar wilde ze geen antwoord op geven. Het was een hoogblonde meid, met heldere blauwe ogen en vrij hippe baggy kleren aan. Ze droeg een grijze jumper met een kap, een afgebleekte jeans en witte sneakers. Haar haren had ze in een staartje stevig achter haar hoofd gebonden. Hij schatte haar niet ouder dan veertien, misschien vijftien jaar. Hij overwoog even om de politie te bellen, maar besloot om één of andere reden om het niet te doen. Hij vertelde haar dat hij haar niet kon helpen en verzocht haar om weg te gaan. Ze keek hem even indringend aan en hij meende iets in haar ogen te zien. Wanhoop misschien, misschien ook niet. Ze stond op en vertrok uit de praktijkruimte. Hij hernam zijn werk en dacht niet meer aan haar.

Hij geloofde dat hij haar nooit meer zou zien, maar daarin vergiste hij zich.
Toen ze die avond in het ziekenhuis binnenkwam herkende hij haar niet meteen. Ze brachten een meisje binnen met hevige interne bloedingen rond de baarmoeder. Het was het resultaat van een zelfuitgevoerde abortus, zoals dokter Inrit meteen vaststelde. Toen hij zag dat het ging om het meisje dat hij die middag had weggestuurd trok alle kleur uit zijn gezicht weg. Ze probeerden om het bloeden te stelpen en gaven haar een transfusie, maar het baatte niet meer. Ze had te lang liggen bloeden, er kon geen hulp meer baten.

Hij vroeg aan de ambulanciers waar ze haar gevonden hadden. Ze vertelden hem dat ze op de vloer van een ranzige hotelkamer was gevonden. Ze lag op haar rug met haar benen lichtjes open, naast een plas bloed. Van degene die de abortus had uitgevoerd was geen spoor meer te bekennen. “Zonde, echt, zo een schoon kind”, zei één van de ambulanciers ook nog. Hij meende het echt.

Toen haar moeder in het ziekenhuis kwam maakte ze natuurlijk een hele scene. Er kwam heel wat geschreeuw en geweeklaag aan te pas. Dokter Inrit zuchtte en besloot om naar huis te gaan en het hele incident achter zich te laten.

Hij vertelde zijn geweten dat hij zichzelf niets te verwijten had, maar zijn geweten geloofde hem niet. Die nacht nog begonnen de dromen.

In de droom zat hij met een bruid, zijn bruid, in een hotelkamer. De lucht was gevuld met muziek en het was er behaaglijk warm, als aan de binnenkant van een dekbed. Hij kuste haar en ze lachte. Ze was mooi en bruin, een meisje maar toch ook al een vrouw. Ze droeg een witte bruidjurk met een voile en franjes aan de zijkanten. Zijn hand streek over haar billen en gleed onder de jurk, naar haar slipje. Hij trok haar slipje uit en voelde aan haar gladgeschoren spleet. Hij sloot zijn ogen en kuste haar opnieuw op haar lippen. Hij voelde plots dat er iets mis was, zijn binnenste bevroor, een pijnlijke steek sneed door zijn middenrif. Haar lippen voelden plots akelig koud aan. Toen hij zijn ogen weer opende keek hij recht in de dode ogen van het meisje. Hij keek naar zijn handen, naar gemanicureerd vingers. Zijn handen zagen er hetzelfde uit las altijd behalve dat ze vol bloed hingen. Het was een dikke laag en hij probeerde laks en traag om het eraf te schrapen, maar het was te dik en onbuigzaam alsof het een laag metaal was. Vreemd genoeg leek zijn toestand hem in zijn droom niet in het minst te storen. Hij glimlachte en ging door met haar te strelen en te zoenen, als een scene uit een macabere Italiaanse erotische film uit de jaren zeventig. Het bloed en de ingewanden gutsten over zijn schoenen en over zijn smokingbroek. Hij scheen het nog steeds niet erg te vinden en begon zelfs luidop te lachen. Daarop werd er op de deur geklopt. Hij liet het meisje los en keek hoe ze als een zak aardappelen ineen zakte. Hij stond langzaam op en liep naar de deur. Net voordat hij deze open deed wierp hij nog een blik op de bloederige rottende hoop die hij net had achtergelaten. Hij opende de deur. Hij werd wakker uit de droom en kon hij niet meer slapen.

De deur had een bevrijding geleken. Hij wist zeker dat er ergens buiten die kamer een verklaring was voor alles. Waarom was hij zo gelukkig met al die ellende? Waarom gilde hij niet? En waarom voelde hij dat het meisjes gelukkig was, gelukkig met haar einde, gelukkig in haar onbewuste decomposerende en vegetatieve staat.

Hij legde zijn hoofd op zijn kussen en staarde enkele minuten naar het plafond. In enkele maanden tijd had hij alles verloren, zijn vrouw, een deel van zijn gezondheid en het grootste deel van zijn vrienden. Groteske paarse vissen zwommen voorbij het plafond door de ruimte en trachtten elkaar op te eten. Hij wist dat hij weer een delirium had, dat hij de laatste tijd echt te veel dronk, maar hij was ook opgelucht door het besef dat hij hallucineerde. In zijn dromen was het allemaal zoveel echter, daar was geen distantie meer mogelijk, daar was alles echt. De werkelijkheid had meer weg van een gedetailleerde en uitgebreide droom dan met een hallucinatie. Hij stond even op en dronk een glas melk in de keuken. Hierna legde hij zich weer neer op zijn bed. Hij legde zich op zijn zij en voelde al snel dat de slaap hem zou overweldigen.

Hij glimlachte en sloot zijn ogen, klaar voor de afspraak met zijn nachtelijke bruid, dat dode mormel, en bereid om de enige affectie die hij nog overhad aan haar te geven.

Geen opmerkingen: