dinsdag 22 december 2009

Sinopisme (2)

Vandaag het tweede deel van de, voorlopig, 18-delige reeks over Diogenes. Het volgende deel verschijnt op dinsdag 29 december

Toen ik geboren werd waren er in totaal drie mensen aanwezig in de slaapkamer van mijn ouders. Die mensen waren, in volgorde van belangrijkheid: de moeder, de vader en de heilige wetenschap. De dokter, die als instrument zijn macht deed gelden, had lange ijzeren klauwen die in de moeder verdwenen. Ze schreeuwde en haar vliezen spleten. Ik stuiterde, geleid door een bruinrode vloed, de vloer op. Het was een koude gladde plek waar ik de eerste winter van mijn tevredenheid beleefde. Het licht sneed als een zwaard door mijn rimpelige voorhoofd en trof er niets van enige waarde aan. Ik vroeg me af wie het nodig vond om me zo te storen, zwemmend in mijn gelukzalige zak, als een goudvis met slechts vage toekomstplannen. De vader leek het niet te kunnen schelen, want hij keek de hele tijd de andere kant uit. Ik vroeg me af of de andere aanwezigen ook uit mijn moeder waren gesprongen en ik dacht, “die vrouw heeft vast heel veel geleden.”

Mijn vader was een bankier. Hij had de forse statuur van een man van grote zaken, die zich in strakke pakken hulde. Hij had borstelige wenkbrauwen die als kronen op zijn strenge gezicht stonden. Zijn kaaklijn was een geometrische curve die scherp afstak tegen de fractale aard van de organische natuur en hij voelde zich dan ook het beste thuis in de stad, hoewel hij ook daar altijd een wat vreemd element bleef. Hij sprak niet veel, maar wanneer hij iets zei was het luid, klaar en duidelijk uitgesproken. De meeste van zijn werknemers waren bang voor hem, maar dat is niet zo vreemd, aangezien de meeste mensen angsthazen zijn. Desondanks gaf hij nooit een echte reden om hem te vrezen. Hij sloeg niet, sprak geen openlijke waardeoordelen uit en werd nooit kwaad. Zijn gezicht leek wel een masker uit een tragedie van Aeschylos. Hij was één van die mannen die van nature, zonder er moeite voor te doen, vrees en respect inboezemen. Je hebt zo van die heren.
Hij was, wat de kleuter Diogenes betreft, de belichaming van een metafysische angst, van een vrees groter dan de naakte fenomenen kunnen rechtvaardigen.

Hij was natuurlijk een oneindig groot fenomeen en tevens de enige man die ik ooit als mijn meerdere heb beschouwd. Hij boog zich voorover om in mijn wangen te knijpen, met vingers dik als worsten. Zijn ogen waren als enge meren in een wolkenloze nacht.

Ik heb mijn vader maar één keer emotie zien tonen, en die erg unieke gebeurtenis duurde hooguit enkele seconden. Hij was meer berekenend dan de meeste computers dat zijn. Hij had charisma, zo zei men, maar ik betwijfel dat. Je zou denken dat een man met charisma wel meer bereikt zou hebben dan mijn vader. Hij was een kleine zelfstandige, klein maar volhardend, met een handelszaak die door haar taaiheid uitblonk. Hij was dus succesvol in de wereld, maar hij was geen leider. Thuis was hij een loser, een ondergeschikte in een altijd aan zijn greep ontsnappend domein. Hij was hulpeloos, daar, als een man van vlas.

Mijn moeder was heel anders. Ze was een beetje klein, enorm corpulent en lachte altijd. Wanneer de zon scheen bakte ze een taart. Als het slecht weer was bakte ze een cake. “Want dat is winterser”, zoals ze zelf beweerde. Ze was lief en emotioneel intelligent en het lijkt wel of ik de helft of meer van mijn kleutertijd op haar schoot doorbracht. Haar natuurlijke disposities leken tegenovergesteld aan de ijzige norsheid van mijn strenge zakelijke vader, ze was van nature warm, spontaan en de hartelijkheid zelf.

Ze hield niet van zigeuners, maar dat kon je haar niet verwijten, want niemand in Sinope hield van zigeuners. Ze kregen vaak het zwaar verdachte etiket van ‘artiesten’ opgespeld, als grootst mogelijke verhoning van de burgerij.

Mijn vader en moeder verwijlden als tegenpolen in de kleine ruimte van ons huis. Ze stuiterden, als echte elektrische ladingen, alle kanten uit. Het was niet dat ze vochten met elkaar, maar ik denk niet dat ik ze ooit rechtstreeks tegen elkaar heb zien spreken. Ze waren gewoonweg heel verschillende mensen, die zichzelf van elkaar wegkatapulteerden zonder dat bewust te willen. Toch denk ik dat ze een goed huwelijk hadden, en dat ze misschien zelfs gelukkig waren. Maar dat weet ik niet zeker, want geluk kan zonder pottenkijkers, en ze beleefden de liefde die ze hadden binnen de muren van hun eigen gedachten.

Op de feestdag van mijn zesde jaar kreeg mijn moeder plots hoge koorts.

Geen opmerkingen: