dinsdag 15 december 2009

Sinopisme (1)

Vandaag het eerste deel van de ,voorlopig, 18-delige reeks over Diogenes. Het volgende deel verschijnt op dinsdag 22 december.

Niet ver van me hangt er een dode imker in de bomen. De bijen zijn aan hun lot overgelaten. De nacht is blauw en geurt naar vuur. Oorlog verscheurt de wereld en ik kan niet meer in de goedheid van mezelf of van anderen geloven. Mijn organisme, een vervelende darmendoolhof onder leiding van een dictatoriale bloemkool, vindt honger blijkbaar belangrijker dan die factoren aan mijn lichaamsrand. Mijn maag knort.

In het begin was er niets. Tien milliseconden later was er wel iets. Het probleem was dat het niet zo veel voorstelde. Waar de leegte verdwijnt komt de redundantie om de hoek piepen. De constructie begon toen het systeem zichzelf tijdens de daaropvolgende minuten tot schepper promoveerde. Het geheel bruiste van de energie en de lege futiele dagen van het begin werden al snel volle futiele dagen. Ergens niet ver van het einde kwam ik even in het spel. Op het einde zal het verslindende vuur mijn geringe belang en al wat verder ook was tot niets reduceren.

Ik heb geprobeerd om een sluitende fictie voor de wereld te bedenken. Ik heb geprobeerd om mijn eigen narratieve systeem op te bouwen. Voor elke wortel zag ik ‘de Wortel volgens Diogenes, dramatisch personage’. Als ik over een misdaad las of hoorde, haar beging of ervoor wou vluchten probeerde ik om niet aan anderen te denken. Ik negeerde hun smekende gelaten of dreigende blikken en kaderde alles in mijn eigen mogelijkheden en psychofysieke verboden. Mijn wereldbeeld was mijn private sleutelroman. Mijn project betekende het failliet van een collectieve onderneming, een vlucht van het monster met de 12 miljard armen. Er ontstond een singuliere waarheid, een preek, een biecht, een vlucht misschien.

Dat alles betekent dat ik ongegeneerd in een volle lift op de vloer kon schijten, in een ton kon wonen en mezelf en plein public op de markt kon bevredigen. Wat ik deed was waar, binnen de prozaïsche waarheid die ik aan mezelf doorvertelde. Saaiheid is het enige gevaar dat een verhaal echt kan bedreigen.

Mensen willen geen menselijkheid zien, ze willen door de profeet aan te raken perfectie op hun vingers proeven. Een mindere smaak willen ze niet bewonderen. Ik werd bewonderd omdat ik het gepeupel niet als mensen beschouwde. Als het bestaan een roman is dan zijn alle mensen personages, en worden ze irrelevant voor zover ze niet in het verhaal passen. Ze hebben mij daardoor ten onrechte als een hoger wezen bestempeld. Ze hebben me ook beschimpt.

Maar dat is uiteindelijk allemaal onzin, ik ben niet superieur of inferieur, ik ben een filosoof, geen wijze. Een filosoof is niet hoog of laag. Hij schrijft.

Vandaag lijkt alles in brand te staan. Athene, de villa van mijn oude meester, het huis van mijn vader, talloze gebouwen uit ver en vluchtig vervlogen jaren. Ze hebben mijn jeugd met benzeen besprenkeld en er dan lucifers op geworpen. De huizen van honderdduizenden roetzwarte anonieme gezichten werden met brandend fosfor bespuwd. Het verhaal begint af te brokkelen. Ik weet niet meer in welke genre ik het zou moeten onderbrengen. Het ontsnapt aan mijn drang tot classificeren.

De taal en de verhalen stoppen waar de uiteengereten lijken beginnen. Geweld begint waar woorden eindigen. De aanschouwing van gruwel is de grens van mijn taal en het begin van het universele.

De minst universele gebeurtenis van mijn leven was mijn geboorte, aangezien er maar twee personen direct bij betrokken waren en één ervan niet eens geboren werd. Laten we daar dan ook maar beginnen.

Geen opmerkingen: