woensdag 17 juni 2009

Hij was een bizarre man &...

Hij zocht naar een bizarre vrouw. Hij wilde haar vinden om samen met haar een bizar koppel te worden. Ze zouden samen naar bizarre feestjes gaan. Ze zouden de liefde bedrijven (“neuken”) op de keukentafel. Ze zou zich aan de in de tafel prikkende keukenmessen vasthouden, hij zou met zijn heupen tegen haar onderkant en de schuiven beuken. Simultaan. Ze zouden niet in de moderne liefde geloven en elkanders moeders bezoeken.

Op veertien augustus verliet hij zijn huis. Het begon te regenen. Hij verschool zich in een ondiep portiek aan de zijkant van een kledingswinkel. Hij schudde zijn kletsnatte haren uit en keek naar het meisje dat plots naast hem stond, even abrupt als het onweer. Hij probeerde aan metaforen te denken. Maar het concrete, zij, vroeg naar andere overpeinzingen.

Hij wist niet goed wat te zeggen en hij durfde niet. Dat duurde even.

Hij raapte zijn moed op en sprak, zo banaal als hij kon opbrengen.

“Het regent.”
“Dat zie ik.”
Ze keken samen naar de regen, die een strikte verticaliteit handhaafde.
“Denk je dat er nog zon aankomt?”
“Dat weet ik niet.”
“Ik vind het wel leuk als ze doorbreekt.”
“Wie? Ze?”
“De zon.”
“Ah. Ja, dat is wel leuk.”
“Maar voorlopig regent het nog.”
“Tja…”
“Heb je er wel schik in? Hier staan?”
Ze keek hem aan.
“Het regent.”
“Dat weet ik.”
“Ik wil niet nat worden.”
“Ik begrijp het.”
“Maar ik vind het niet erg om te spreken.”

“Als de regen nu stopt zal ik haar naar haar telefoonnummer moeten vragen.”

“Zei je wat?”
“Ik vind het ook een aangenaam gesprek. Als dat is wat we doen.”
“Wat doen we?”
“Dat vroeg ik aan jou.”
“Ik doe niet veel. Ik wacht tot de regen stopt.”
“Rook je?”
“Nee.”
“Ik ook niet.”
“Ik begrijp het.”
“Je bent wel vlug van begrip.”
“Ja.”
Er passeerde een kapotte volkswagen door de straat, een kever. Op de achterruit waren de letters VW geschilderd. En het Kremlin.
“Begrijp je dat?”
“Het is gewoon een auto.”
“Ja.”
“Mensen hebben soms rare hobby’s.”
“En bezigheden…”
“Is dat niet tweemaal hetzelfde?”
“Een hobby is iets bewuster. Je zegt mijn hobby is… vliegeren bijvoorbeeld. Maar je zegt nooit mijn bezigheid is schuilen voor de regen.”
“Dus een bezigheid is niet iets dat je bestendigt? Als je bezig bent doe je gewoon, zonder kader?”
“Niet altijd, je kan ook bezig zijn als smid. Bijvoorbeeld. Dan smeed je het ijzer als het heet is. Dan zeg je ik ben smid en mijn bezigheid is het ijzer smeden als het heet is. Niet-smeden kunnen die bezigheden ook aanvatten.”
“Ik vind je verklaringen erg bizar. Verwarrend.”
“Verbijster ik je?”
“Je doet mijn zinnen zwijgen.”
“Waarom komen er dan toch nog uit je mond, zo nu en dan?”
“Dat zijn de mijne niet. Ik zeg iets anders.”
“Dat had ik al lang begrepen.”
“Je bent een vrouw, die begrijpen zulke dingen.”
“Hoe weet je dat?”
“Je draagt een rok, je hebt borsten, je draagt make-up en je begrijpt wat ik wil zeggen als ik het niet zeg.”
“Ik ben niet wat ik ben, ik ben iets anders.”
“Je bent een opening naar mij. Momenteel.
“Waarom momenteel?”
“Ik wil niet te pretentieus klinken.”
“Te laat.”
“Vind je dat?
“Ja.”
Ze keek hem aan.
“Je hebt dus naar mijn borsten gekeken?”
“Ja.”
“En?”
Hij stak zijn duim de lucht in een ontblootte zijn bovenste tandenrij, die door een spleet in twee gescheiden in zijn iets te grote mond met iets te dikke lippen stond. Ze lachte.
“Dan is het goed”
Hij keek even naar de grond, die niet zo nat was als hij verwachtte. Het leek elk moment te zullen gaan ophouden met regenen.
“Mag ik je iets vragen. Maar het is nogal…?”
“Bizar?”
“Ja.”
“Doe maar.”
“Kan je even per ongeluk aan mijn hand komen.”
Ze zweeg even.
“Je bedoelt, in een moment, zo maar even, tersluiks?”
“Ja.”
“Zodat jij niet echt kan interpreteren of ik het al dan niet met opzet deed?”
“Ja. Kan dat?”
“Dat heb je mooi verpest.”
“Ik weet het.”
Ze gaf hem een zoen op zijn wang.
“Dat was ook leuk.”
“Ja.”
“Maar zeker niet per ongeluk.”
“Heet je Marijke?”
“Nee, waarom?”
“Het zou gekund hebben.”
“Als ik haar was? Wat dan?”
“Hoezo?”
“Wat zou je dan gedaan hebben?”
“Dan zei ik hallo Marijke, ik ben…”
“Maar ik ben haar niet.”
“Nee.”
“Identiteit is een verschrikkelijk probleem. Het laat je de gekste dingen doen.”
“Zoals?”
“Gisteren kuste ik iemand op een fuif. Een jongen. Zomaar. Uit het niets. Omdat dat nu eenmaal iets is dat ik doe. Snap je?”
“Ik dacht dat we elkaar eeuwige trouw beloofd hadden?”
“Nog niet. Ik ben niet iemand die dat doet. Dat niet.”
“Misschien heb je de juiste nog niet ontmoet.”
“Dat is weer zo’n identiteit.”
“Doorzag ik onmiddellijk.”
“Natuurlijk, je bent een man. Mannen doen dat.”
“Dingen doorzien?”
“Onmiddellijk zijn.”
“Nu ja.”
Het stopte met regenen. De zon brak door. Een oude vrouw met een hermelijnen jas en een wandelstok schuifelde aan hun immobiele voeten voorbij. Een man kreeg een vijandelijk klinkende uitbarsting uit zijn aangezicht. Hij haalde spontaan zijn zakdoek boven. Die hing binnen de kortste keren vol snot.

“Wat vind je eigenlijk van keukentafels?”
“Ze zijn wel functioneel.”
“Dat is een perfect antwoord.”
“Ik vind het een wat perfide vraag.”
“Welk parfum heb je op?”
“Oestrogeen en feromonen. En zeep.”
“Oxytocine?”
“Sorry.”
“Ik begrijp het.”
“Ik wil je best wel nog eens zien.”
“Ja, echt?”
“Per ongeluk.”
“Dan doen we dat.”
Ze gaf haar lippen opnieuw aan zijn wang. Het was een tactiel oneerlijke transactie die goedgemaakt werd door de onverwachtheid van de daad die erop volgde. Ze wreef even over zijn hand. Hij kon niet echt bepalen of het per ongeluk was, of niet.
“Tot dan.”
Maal twee.

Hij keerde naar zijn grote huis terug om op te merken dat hij er alleen was. Hij vond het niet zo erg. Hij was een wat bizarre man.

Hij had een gigantisch kanon in zijn broek.