vrijdag 9 maart 2012

Waarom ik een blauw oog heb + een kleine uitwijding.

Ik heb een blauw oog. Allez ja, blauw, het is eerder geel. Het is het oog dat ik indertijd gebruikte om naar Joske haar dijen te staren en om haar borsten aan te gapen en het zit dicht, een klodder slijm overdekt met een rauwe biefstuk, een dwaas en onbruikbaar ding, ik zou het wegsmijten, maar dat gaat zo gemakkelijk niet, natuurlijk. Het is mijn rechts oog, mijn links oog is veel braver, alhoewel ik niet weet hoe dat komt, misschien ben ik een beetje scheel. Soit, als ik het ben heeft de oogarts er toch nooit iets over gezegd. Ik heb mezelf altijd een geile vieze bok gericht op het onteren van alle zuiverheid in de wereld gevonden, en dat is er de laatste jaren niet beter op geworden. Ze zeggen dat je moet liefhebben zoals je ademhaalt, zonder nadenken en met volle onomkeerbare kracht, maar bij mij is het toch altijd eerder als pissen geweest, zeer aarzelend in het begin, dan even een volle straal, dan een paar na druppels en uiteindelijk een vorte, natte boel in de onderbroek. Joske had eerst geen zin om op mijn lusten in te gaan, want zij was een serieuze madam, met een opleiding en een boel weldenkendheid en zij had het niet gemakkelijk gehad om te komen waar ze was, vanuit dat middenstandersnest, met die vader met zijn luide stem en zijn rooie kop en die moeder die er al twintig jaar even onaantrekkelijk uitzag maar toch ook almaar dikker werd. Maar uiteindelijk ging ze wel op me in, en we begonnen een romance, een relatie, en weet ik wat nog allemaal. Het was mij allemaal veel te herkenbaar als ik daar bij haar familie naar binnen kwam, de frietvetgeur, de sigarettenwalm en dan de vloed aan xenofobe opmerkingen en gezagsondermijnende leuterpraat over minister met dikke portefeuilles. Allemaal veel te pijnlijk voor mij, en ik bleef er na een tijd gewoon weg, en als Joske mij vroeg om met haar mee te gaan dan bedacht ik een excuus. Ik zei dan dat ik “appeltrut” moest gaan kopen of dat ik naar Brussel wilde gaan om een heel toffe vriend die ik al achthonderd jaar niet meer gezien had te bezoeken. Hoe ongeloofwaardiger mijn excuus, hoe beter en in de regel wist ik een hele hoop ongeloofwaardige onzin te bedenken en was ik verschoond van het bezoeken van mijn bijna-schoonfamilie, bijna want ik wilde Joske niet huwen, wat zij oké vond maar haar moeder niet. “Zou gij ons Jozefien ne keer niet ten huwelijk vragen”, vroeg haar moeder praktisch elke keer dat ik haar zag aan mij. “Ba nee, dan mag ik er nooit meer opzitten”, zei ik dan altijd tegen haar, waarop zij dan afkeurend in mijn gezicht keek en met haar rode kop schudde. Nee, nee, zulke dingen kon ze niet goedkeuren. Ik denk dat het haar overtuiging was dat de wereld er heel wat beter zou uitgezien hebben als de mensen maar niet meer aan dat vervelende seksen met elkaar hadden gedaan. Ze had waarschijnlijk gelijk. Als ik aan de vader van Joske die op de moeder van Joske probeerde te kruipen dacht, want in mijn fantasie slaagde hij er nooit volledig in om op haar te kruipen en bleef hij er maar afglijden, als een glijbaan die met Becel was ingesmeerd, dan kon ik haar al helemaal geen ongelijk geven. Het enige goeie dat er ooit uit het gepoep van die twee was gekomen was Joske, en ook zij spoorde niet helemaal. Als ik een beetje zot was, dan was zij zo kierewiet als een locomotief. Haar twee broers, ééntje ouder en ééntje jonger, kon je met de beste wil van de wereld geen aanwinst voor de wereld noemen. De jongste was een motofreak die hele dagen aan zijn Honda brommer zat te prutsen en verder geen woord zei en ik heb altijd gedacht dat hij een beetje simpel in zijn kop was, tot hij op een dag tegen mij zei dat zijn moeder een domme geit was, maar dat het niet erg was omdat zijn vader een achterlijk bok was. Hij deed niet veel kwaads, die jongen, hij was ook niet in staat tot grootse plannen, je moest van hem bijvoorbeeld niet verwachten dat hij een automatisch geweer zou nemen en een grote groep mensen zou neerknallen, ook al leek zijn gezicht misschien een dergelijke wens te verraden. Dat kostte allemaal te veel planning en te veel motivatie, twee dingen waar hij niet goed in was en dus deed hij maar wat hij altijd deed: aan zijn brommer sleutelen. Ik durf te wedden dat ik, als ik vandaag bij hem zou binnenstappen, na al die jaren, hem nog altijd aan zijn “masjien” zou zien sleutelen. En dan die andere gast, haar oudere broer, lokaal partijlid van de liberalen, overtuigd zelfstandig supermarkthouder en de grootste “troeten” waarmee ik al mijn hele leven gesproken heb. Anders dan zijn vader, die zijn racisme en zijn haat voor al wat hij ervan verdacht hem geld te kosten niet onder stoelen of banken stak, probeerde hij zijn standpunten te legitimeren, alhoewel dat ze alleen te verklaren waren door een enorm egoïsme en het feit dat hij nog nooit een baksteen in zijn smoel had gekregen en nog nooit in de goot had geslapen. Zo waren daklozen volgens hem een noodzakelijk kwaad in een vrij markteconomie, en hadden mensen buiten de meest algemene interpretatie van de mensenrechten geen recht op iets. “Toon persoonlijk initiatief of crepeer, dat is de harde wet van de natuur. Dat zit in ons mensen ingebakken, al van in de oertijd. Je kan dat nu niet gaan veranderen. Het is daarom dat solidariteit en belastingen niet werken.” Ik had nooit echt de neiging om hem tegen te spreken, want ik wist dat toch geen zak zou helpen, hij praatte niet echt tegen mij, hij praatte tegen zichzelf, een persoon die hij oneindig veel interessanter vond dan al de rest.
Op een bepaalde zonnige dag in het midden van mei, je weet wel zo ééntje waarop je in je blote reet in je bed kan blijven liggen en vogels kan horen fluiten en kan denken “het valt toch godverdomme allemaal wel mee”, op voorwaarde dat je geen tv aanzet of niet naar gazetten kijkt of niet naar de radio luistert want dan komt de zever en de schijt weer naar binnen gestroomd alsof ze één of andere goddelijke sluis hebben opengezet, vroeg Joske mij weer een keer of ik niet met haar naar haar ouders wilde gaan. Ik zei “ja schatteke, lieveke, ik weet dat wij hier nu wel naakt bij elkaar zijn en dat het u wel een goed moment leek om het te vragen en ik kan niet beter gezind zijn maar het toeval wil dat ik balletschoenen moet gaan kopen in de aars van Alpha Centauri, en ik zal mij moeten haasten want het is al bijna zomer en binnenkort slaan de balletschoenen weer op” en daarmee dacht ik dat de kous wel af was. Maar de kous was niet af, de kous was nog volledig opgetrokken en ze stonk een beetje en ik keek naar haar gezicht en ik zag haar lippeke trillen en haar tepels werden helemaal stevig en ze begon een stevig eind te bleiten, ik denk dat heel onze straat het kon horen. Ik vroeg haar wat er was en ze vertelde mij al vlug dat het zo niet kon, dat ik haar familie zo haatte en dat ze het wel snapte, maar dat ik het moest aanvaarden, en ik zei dat ik het zou doen, maar ze geloofde mij niet. Ik was dan ook aan het liegen. En toen zei ze me dat ze een “klein boeleke” verwachtte. Ik begon te lachen, want ik dacht dat ze aan het zwansen was maar ik zag al rap op haar gezicht dat er geen zwans in het spel was. Ik vroeg haar hoe dat zo kon en ze wilde mij heel het voorplantingsspel gaan uitleggen en ik zei haar dat ze niet onnozel moest doen en dat de pil toch pakte en dat we condooms gebruikten en dat mijn vogel niet eens altijd in haar nestje floot, maar het was uiteindelijk allemaal zever en gezwans van mijn kant, want met feiten kun je niet discussiëren, ze was zwanger. Al twee maanden. Ik vroeg haar of ze het zo wat zag zitten om moeder te worden en ze vroeg aan mij hetzelfde, maar ik gaf haar te kennen dat ik niet van plan was om moeder te worden. Of vader. Ik was een dichter. Had zij nu ooit al van één dichter gehoord die vader was geworden? Papa dichter? Dat kan toch niet. En ik vroeg haar om mij heel precies uit te leggen wat haar plannen waren, om het me haarfijn uit te leggen en ze zei dat ze mij in haar leven wilde, hoewel ze een heel slimme onafhankelijke feministische vrouw was, dat ze mij toch nodig had, en ik zei haar natuurlijk dat ik haar ook enorm hard nodig had. “Maar”, zei ze, “ge gaat mijn ouders moeten leren aanvaarden. Het zijn geen gemakkelijke mensen. Gij ook niet. We gaan ernaartoe dit weekend en we gaan het hen vertellen van ons kindje.” Ik slikte alles in, mijn bezwaren, ook mijn brok in mijn keel, maar toch vooral mijn bezwaren en ik nam haar vast, daar in de zwoele lentedag, en ik kneep haar bijna plat van de affectie.
Het eerste wat haar moeder tegen mij zei toen ik bij hen binnenkwam was “ha hij laat zich toch nog eens zien” en er lag een zekere onversneden rancune in haar stem die niet als gezellig te benoemen valt. Ik wou haar beschuldigen van zeer onvlaams gedrag, maar ik hield mij in. De vader was buiten in de tuin iets heel Vlaamse vadersachtig aan het doen, met zijn armen naar duiven aan het zwaaien of weet ik veel, misschien was hij de mongool van de buren aan het uitschijten, maar hij werd er met enorme gravitas bijgeroepen en er werd zelfs een pot koffie op tafel gezet en de blikken werden op frons gezet en de stilte gaf aan dat het gesprek kon beginnen, en ook een beetje van het niet te lang te maken want om zes uur was er het journaal en dat moest de vader toch wel zien en de moeder haar patatten stonden op het vuur, spul zoals gewoonlijk. “Zoals ge weet zijn ik en F. al een hele tijd samen…”, begon Joske en de moeder wierp meteen haar handen in de lucht en ze riep: “ah megotgedere ge zijt zwanger.” Joske knikte alleen maar en ik lachte wat schaapachtig en ik was blij dat ik op mijn gat op een stoel zat anders had ik zeker mijn handen in mijn zakken gestoken en blozend naar beneden gekeken. De moeder bleef een tijdje, “mo mijn kind roepen” en de vader liep intussen alle tinten van paars aan. Uiteindelijk verbrak hij zijn stille kleurcodes en schreeuwde hij, “hawel, snotjonk, wat zijde nu van zin?” Toen ik faalde in het brengen van een zinnig antwoord, achteraf maakte ik er faalde van maar op dat moment was mijn cognitief apparaat gewoon niet mee met de omstandigheden riep hij “Traan, hoop ik?”, waarmee hij niet bedoelde dat ik ook wat moest bleiten zoals al de rest, maar dat ik met haar diende te trouwen. In de echt te huwen, in het bootje stappen, en al die shit, waar ik absoluut geen zin in had. Ik vertelde hem dat ik dat niet van plan was, waarop hij weer een tintje purperder werd. Ik mompelde ter verklaring dat het toch wel ouderwets was om te moeten trouwen als je een kind kreeg, negeerde de tikken van Joske op mijn dijbeen, en ging nog een tijd door met legitimerende excuses te maken voor wat ik eigenlijk alleen als egoïsme kon bestempelen. De moeder begon te bleiren, de vader begon te tieren en Joske keek ook al niet erg gelukkig en op het toppunt van heel de farce kwam de broer binnen, de middenstander, de andere zat wellicht gewoon aan zijn brommer zich niets van niet brommerlijke dingen aan te trekken, en sloeg hij me na een minuutlange sceneschets van de moeder op mijn gezicht, recht op mijn oog. Sla iemand op zijn bek, of word op je bek geslagen, en dan kan het plots wel stil zijn. Ik zette me recht, nam mijn jas en keek naar Joske, met een blik die zei “kom Jos, we blijven hier niet bij die heidekneuters, ik heb wel beters te doen dan me op mijn gezicht te laten slaan door een idiote pseudoliberale pias, zoals het volgende grote boek van het westen schrijven of een erg bevlogen discussie houden met mijn dronken vrienden en zo geloven dat ik de wereld zal veranderen.” Ik denk dat ik dat heel duidelijk overbracht, met gebaren. Ik zei ook nog: “En straks ga ik je zo hard doen, je gaat het voelen knetteren, dat zal je broer wel leren, die lul.” Maar Joske, ach mijn lieve kleine zwangere Joske, moeder van mijn eerste kind. Joske vertrok geen spier, en haar kop leek even op die van haar moeder, en haar lichaamstaal op die van haar vader en met haar broer zijn stem zei ze:”nee.” En ik ging naar buiten, en mijn ogen brandden, niet alleen mijn geraakte paars uitslaande oog, maar allebei en ik ging alleen naar huis.
Dat heeft natuurlijk allemaal niets te maken met hoe ik mijn huidig blauw oog gekregen heb. Ik was zo hard aan het kakken dat ik mezelf een kniestoot heb gegeven. Zo simpel is het soms.

Geen opmerkingen: