vrijdag 20 januari 2012

Korte tekst. - Of "hoe ik mijn ziel verloor om met een loser naar disneyland te kunnen gaan."

Derek Grondhoofd zat dronken in zijn living. Hij had zijn hand tussen de voorkant van zijn broek en de naakte huid van zijn onderbuik gestoken. Hij tuurde door de lege kamer. Er was niets te zien en niets te doen. “Had ik maar een zilveren lam”, dacht hij, waarna hij op het stukje vloer tussen zijn voeten kotste. Hij dacht aan Charlotte, die dikke tieten had.

Charlotte zat met haar kin in haar handen voor haar pc naar een profielpagina van haar sociale netwerk te kijken. Derek leek haar, zo op het eerste gezicht, een ontzettende eikel te zijn, en dat trok haar wel aan, hoewel ze haar motieven wat dit betrof zelf niet goed begreep. Ze bedacht dat niemand de psyche van een vrouw kon doorgronden, een vrouw nog het allerminst van al. Ze vroeg zich af of dit een seksistische gedachte was, maar aangezien ze zelf een vrouw was verwierp ze de conclusie dat haar gedachten over vrouwen seksistisch waren, of konden zijn. Er scheen één of andere logische paradox te schuilen in de gedachte dat vrouwen seksistisch konden doen over het genus “vrouw”, maar het kon ook goed zijn dat het geen paradox was, maar gewoon bullshit.

Ze overwoog om hem op te bellen en om hem te vragen om met haar naar een hamburgerrestaurant te gaan, waar ze dan in de late avond de vleselijke geneugten van de wereld zouden kunnen smaken. De universele klefheid van de plastic tafels en de uniforme maar kordate opzettelijk ongezellige verlichting leken haar het absolute begin en einde van alle plezier en pret en oele en leute. En ze wilde zijn lippen op haar huid voelen. Dat ook al.

Maar haar rondzwevende voornemens en wensen werden afgeremd door het welhaast zekere vooruitzicht dat Derek Grondhoofd strontelazarus zou zijn en dat er aldus met hem geen ene fuck aan te vangen zou zijn. Ze overwoog of hij misschien toch nuchter zou kunnen zijn, zelfs op dit late uur van de dag nog. Het leek onwaarschijnlijk.
Nee, hij was zeker dronken, en ze kon zijn scherpe alcoholgeur bijna ruiken. Hij stonk.

Iemand met scherpe goudkleurige tanden stond in de hoek van haar kamer en lachte stilletjes de koude adem uit zijn borstholte. Het schreeuwde zo luid het kon, maar ze merkte er haast niets van. Het wezen cirkelde om haar heen, stopte achter haar rug en stak voorzichtig een hand uit en raakte haar schouder aan. Ze rilde. Het rook naar pis en de dood in de kamer. Ze had echt iemand nodig. Ze keek naar het bed wat verderop in de kamer, naar de plek waar haar moeder lag te sterven, omgeven door darmen en tubes en functionele apparatuur. “Kutwijf”, dacht ze, maar ze had er meteen spijt van.

Het vroeg haar of ze misschien een klein beetje tijd had om op een paar vraagjes te antwoorden. Het zei ook dat het maar een paar minuten zou duren, hoogstens vijf. Ze fluisterde dat ze daarin geen zin had. Het leek heel wat donkerder in de kamer. Heel wat donkerder dan enkele minuten ervoor. Het leek elke minuut donkerder te worden. Binnenkort zou ze geen steek meer zien. Het kon haar niets schelen, besloot ze. “Ik ben zelf ook functionele apparatuur”, dacht ze, maar dat meende ze niet. De vrouw is een paradox, maar geen erg persistente.

De tijd leek aan één of andere handicap te lijden. Er was nog geen minuut voorbijgegaan in heel die tijd dat ze daar al in die kamer naar het profiel van Derek had zitten kijken. Toen ze even later weer naar haar klok keek was er nog geen seconde voorbijgegaan. De intervallen werden altijd kleiner. Uiteindelijk zou ze bevriezen, zoals die prinses in dat sprookje, “Cinderella does her big white prince”, voor ze ontvroren werd. De gelijkenis van de prinses met een pak erwten was haar niet ontgaan. De beide entiteiten wachtten rustig op hun lot in een koel rustig oord zonder ramen. Ze waren allebei in hypostatische en volstrekte nutteloosheid tot op het moment van consumptie. En nog belangrijker voor de analogie: ze waren allebei volstrekt nutteloos in de eeuwigheid die op hun verslinding zou volgen.
Het vroeg haar of ze een ziel had, en of het die misschien voor één of ander doel zou mogen ronselen. Eeuwig leven, misschien? Ze haalde haar schouders op. Eeuwig leven interesseerde haar slechts zeer sporadisch. Misschien wilde ze wel een jaar of twee eeuwig leven, maar eens de nieuwigheid ervan af zou zijn, zou ze vast weer verlangen naar banale sterfelijkheid.

Het vertelde haar dat het ook haar moeder eeuwig levend zou kunnen maken. Ze lachte luidop en kantelde haar hoofd naar de rechterkant. Het was echt heel koket en actief, die avond, het probeerde zelfs tot in haar psyche te komen. “Zie je dat daar liggen?”, zei ze, “het huft en het piept en het is uitgemergeld en het heeft in dit hele leven nog niets voordeligs of goeds meegemaakt en jij zou het langer laten leven?” Nee, ze was misschien geen goede dochter, en wie weet hoeveel keren dat ze al had gewenst dat het nu ook echt afgelopen zou zijn, dat ze eindelijk eens finaal zou sterven, maar zo slecht kon ze niet zijn. Zo slecht kon niemand zijn.
Het dacht na. Het kronkelde en het slijmde en het monkelde om het donkere plan dat het aan het uitdenken was. Het raakte haar rug aan en het stuwde een donkere vibratie naar buiten en het ving haar.

Het vroeg haar of het hem een bericht kon sturen, een bericht waarmee ze hem zeker zou vangen, een machinatie die hem in haar web zou spannen en hem voor haar goeddunken voor haar beschikbaar zou maken.

Het was een kwaadaardig wezen, dat wist ze zeker. Zijn aanbod was zeker gevaarlijk en wellicht inherent immoreel, maar de verleiding om toe te geven was ook groot.

Hij zou haar overal aanraken en zij hem ook. Er zouden misschien wel honderdduizend disneylandachtige romances komen tussen hen, met zoveel plastic, tl-verlichting en hamburgers als haar hart zou kunnen begeren. Ze zou haar moment van vleselijkheid krijgen, ze zou haar zo begeerde moment van vleselijkheid met hem krijgen.

Ze gaf toe aan de wil van het wezen.

Het gierde en het lachte en het bespotte de zwakke ruggengraatloze mensheid die al vanaf de eerste dag op deze kleine domme planeet zoveel stommiteiten en halsmisdaden had begaan. Alles uit verlangen, alles uit intellectuele onnozelheid, alles uit een verkeerd perspectief en een slecht vertrouwen in de krachten die hem omringden. Het haalde een pikzwarte hand uit de cape en stak die dwars door haar buik. Ze kreunde.

Derek Grondhoofd werd wakker door het gepiep van zijn gsm die naast hem in een plas kots op de grond lag. Hij trok zijn geschaafde en gebombeerde kaken van de grond en kreunde. “Had ik maar een Dafalgan”, dacht hij. Hij nam zijn gsm vast en drukte op de toets die het bericht opende. Het was van Charlotte en het bestond uit slechts één woord. Het was het meest schunnige woord dat hij kende. “Er bestaat een god”, zei hij, en hij krabde aan zijn schaamhaar.

Geen opmerkingen: