woensdag 14 april 2010

Apocalypsis, alternate ending.

In het boek van Douanes staat geschreven
Hoe vier ruiters hun sporen dreven
Tot alle mensen door hen vergingen
En ze aan hun kloten in de struiken hingen.

Maar dat verhaal stinkt en het is niet correct
Het echte verhaal is anders en als het uitlekt
Dan zou papist en protestant erover zeggen
“Dat was het wat we ook al wilden uitleggen.”

Op het einde van de dagen, minuten en seconden
Wilde God weten wat de mensen van de wereld vonden
De meren, bergen en bossen waren al heel lang bedorven
En de mens was half aan honger, half aan obesitas gestorven.

Velen dachten dat God de Vader ergens pissed om was,
Misschien zomaar, of omdat niemand nog de bijbel las,

In de feitelijke waarheid was ‘s mensen verval een accident
Onze demiurg had het niet bewust willen verknallen
Maar het was voetbal op tv en als hardwerkende vent
Was hij na een pilsje of twee eventjes in slaap gevallen.

Nu daalde hij vloekend van den hemel naar beneden
En omdat iedereen duizenden jaren zo had gebeden
Wilde God graag duidelijk ontwaren,
Wie er met de schepping niet tevreden waren.

Hij stond met zijn lantaarn op het Sint-Pietersplein
Vroeg: “Kan er iemand zeggen waar de echte mensen zijn?”

Hij vond er ééntje die vroom aan een microscoopje prutste
En in een glazen kom wild genen, eieren en ongein klutste.

God vroeg:
“Zijt gij soms niet goed?
Wat peist gij verdomme wel dat gij doet?”

De man sprak, hij was niet met banaliteiten af te leiden,
liet zich zelfs niet door een volmaakte potentie storen:

“In het tanen van tranen en gedachten
Willen wie op geluk en treinen wachten
Meer lezen dan erin geschreven staat
Natuur is een leegte waarin de mens vergaat.

Duur vervult de onmogelijkheid van alle wensen
De lange dag is dadelijk de nacht in het verschiet
Sint en Mohammed komen niet voor arme mensen.

Dus ik zoek dag en nacht naar het recept
Dat de mens naar meer-mens verheft
En ik zal voor God noch duivel talmen.”

Toen boog hij zich voorover over zijn lens
En wijdde zich aan zijn werk, heel intens.

Hij, de Grote, begreep het even niet,
En Jahweh krabde verward zijn piet.

Een dichter stond met een steen rond zijn nek,
op een brug.
Hij was het beu, kapot en vol van smarten
Maar zag de Heer aan zijn kruis scharten
En nam daarop toch nog even een stap terug.

Hij benaderde de bron van zijn verdriet,
Opende zijn mond en zong een treurig lied.

“Die steen en de dood kunnen wachten
om de onwetenheid van mijn schepper te verzachten.

Mijn Heer, zoals u ziet,
De betekenis van het leven ken ik niet
Maar waarom zoeken naar dingen die je niet kan vinden
voor de beendervergruizende tijd ons zal verslinden?

Ik wacht al jaren lankmoedig op mijn dood
Mijn hart is klein, mijn vrees is groot
Ik ben een wees terwijl mijn ouders leven
Niets is een ervaring, die je kan beleven.”

God stond op het punt om de bard van repliek te dienen
Toen een vrouw oorverdovend luid begon te grienen.

“Mijnheer, ik ben Magda, huisvrouw van beroep,
mijn jongste is ervandoor met een scharminkel van de foor
mijn oudste drinkt en mijn middelste slaat en stinkt
mijn man is een lelijke aap die met zijn piemel denkt
Ze rukken mijn levend hart vantussen mijn massieve ribben
Wat kan een moeder zo nog aan haar leven hebben?”

Naast hem stond een soldaat, die verzekerde hem kordaat
Dat hij lang geleden ook nog beide benen had
Maar niet meer op zijn eigen twee voeten wandelde
Sinds hij in de laatste oorlog een keertje zeer heldhaftig handelde.

Men schreeuwde (ook nog):
“Syfilis, kankertumoren, builen, aids en tering
Koude, hitte, dorst (en een lek in mijn riolering).”

Men exclameerde:
“Meineed, moord, leugens en een slecht gemoed,
Etter, gebroken harten, liters van vergoten bloed.”

Het lamentabel getater kwam weldra van alle kanten
Plots begonnen zelfs de beesten te klagen en te ranten.
God kreeg er koppijn van en riep: “Het is genoeg!
Ik ben blij, mens, dat ik u naar uw leed vroeg.

Maar u dient als brave geschapenen eventjes te zwijgen
Dan kan ik u naar O-testamentische gewoonte eens bedreigen

U zult het vast niet erg vinden
Om dit project stop te zetten en op te schorten.
Zo kan ik uw ellende aanzienlijk verkorten.
Gelieve u dus niet meer op te winden.
Ik zet de grote oerknal weer even aan
Het doet geen pijn en ‘t is zo gedaan.”

Eén of twee roerden nog verwijtend hun tong
Maar geen die niet een toontje lager zong
Toen het grote vuur hun organen brandde
En ze als stof en as uit de wereld bande.

Het vuur doofde uit na vele jaren
De tijdloze keek naar zijn handen
Wreef over en spuwde op zijn blaren

Hij kneedde een man, dacht even na en besloot
“Ik maak zijn brein deze keer dubbel zo groot,
misschien als hij dubbel zo diep kan denken
dat hij zijn existentie niet meer zal willen krenken.”

Zijn plan faalde, het ongeluk kwam, zoals dat gaat,
En in des mensengeest groeide opnieuw godenhaat.

Geen opmerkingen: