zaterdag 13 maart 2010

Epifanie van een mislukkeling.

Mijn eerste stapjes deugden niet. Stappend zag ik er belachelijker uit dan kruipend. Ik was een slechte toddelaar en een onhandige kleuter, en nog later een vervelend en onsportief kind. Dat was een probleem voor mijn ouders, want niemand zet graag onkundige imbecielen op de wereld.
Mijn moeder overdacht het probleem, bekeek haar door astma geplaagde, bleke en schriele zoon en besloot dat hij zijn motorisch deficit goed diende te maken door geniaal te zijn. Maar ook dat viel nogal tegen. Ik haalde goede punten voor taal, maar wiskunde kon me aan de reet roesten. Ik slaagde er wonderwil altijd in om bewijzen te vinden die er niet waren en mijn verbeelding won het steeds van mijn kleine logische redeneringsvermogen. Ik kon de tafels van 2,3,4,6,7,8 en 9 zonder problemen van buiten leren. Die van 5 en 10, de makkelijkste vermenigvuldigingstafels, kreeg ik niet in mijn hoofd. Ik werd berispt en vergoot er bittere tranen om. Het was mijn eerste grote intellectuele ontgoocheling. Mijn moeder kwam tot de conclusie dat ik een speciaal verstand moest hebben. Vrede zij aan hen die zichzelf iets wijs weten te maken. Daar stond ik dan, met mijn speciaal verstand.

Ik kon ook niet tekenen. Als ik een boom tekende leek het wel een penis. Huizen waren kutten en dieren baarmoederzakken. Ik ben er nooit in geslaagd om een hartje te tekenen dat niet op een stel dikke tetten leek.

Ik werd in een ijl tempo ouder, hariger, vetter en driester. In mij groeide de hoop als een tumor. Ik hoopte dat ik als minnaar wel zou deugen.

Ik ontmoette mijn eerste seksuele partner op een pittoreske boerenfuif in een rustiek landbouwersgehucht. Ze speelden hoogtechnologische muziek uit grote houten dozen. Dat was ongezien in de jaren negentig. Ik haatte de jaren negentig nogal. Maar dat gaf niet, want ik was jong en dronken en ik had een meisje gezien dat me niet meteen uitlachte toen ik naar haar keek. Ik benaderde haar en ik sprak met haar. Ik zou graag weten wat ik tegen haar zei. Het was vast iets belachelijks. In elk geval werkte het, en drie minuten later zat mijn tong in haar mond. Ik was zeventien jaar.

Vier dagen later nam ik haar mee naar mijn kamer, pleurde haar op haar rug op mijn bed en stak mijn penis in haar kut. Nog eens drie minuten later was alles afgelopen. Ik leerde dat het getal drie een sleutelgetal was als het over seksuele zaken ging. Ik was niet in haar klaargekomen maar na enkele minuten was mijn penis tot belachelijke proporties verslapt. De kiesheid gebiedt me niet te vertellen dat ze nogal mollig was. Ze vertelde me dat ze met haar veertien jaar oudere badmintoncoach had gevreeën. Zonder condoom. Ik vreesde dat ik AIDS had, de eerste maar niet de laatste keer, en ik begon te flippen en te hyperventileren. Ik voelde me misselijk en ging het toilet onderkotsen. Ik veegde mijn mond af, wilde naar mijn kamer teruggaan, bedacht me en vluchtte het huis uit, het arme wijfje in haar blote kont aldus aan haar lot overlatend. Tot zover mijn wensdromen over het zijn van een goede minnaar.

Ik begon dan maar te zuipen. Een dronkelap zijn had zijn voordelen en zijn nadelen. Waar, ik werd een hypochonder met regelmatige paniekaanvallen, ik had een extreem slechte lichaamshygiëne en ik meed mensen meer en meer als ik nuchter was, maar God kon ik dansen en vrouwen zoenen als ik dronken was. De dag na het drinken was mijn gemoed van ijzer. Dat was ook een voordeel. De rest van mijn leven was een gitzwarte depressie zonder lichtpunten. Mijn studententijd gleed voorbij. Ik had vriendinnen, was dronken en neukte met vreemde wijven, had nog meer vriendinnen en op het einde had ik niets behalve een diploma dat zei dat ik nu alles wist en maar eens iets moest gaan terugdoen.

Ik zocht werk. Ik vond geen werk. Ik begon weer te zuipen. Ik haatte mijn ouders, mijn vrienden, mijn familie, mijn vriendinnetjes, de samenleving, de maatschappij, dieren en vooral mezelf.
Ik woonde een jaar in een piepklein zolderhok met stinkende dakgoten. Het was niet zo slecht.
Het was ook niet zo goed. Ik dacht veel na. Ik wou dat ik er niet was, maar ik was te bang om zelfmoord te plegen. Ik las boeken en schreef verhalen. Niemand las mijn verhalen en ik las niemand zijn boeken meer, een daad van nutteloos verzet. Ook dat bleef niet lang duren.

Ik ging in een ander huis wonen, ik vond werk als leraar en ik kocht nieuwe kleren. Ik deed iets aan mijn lichaamsgeur. Mensen vertelden me dat ik er goed uitzag en dat ik het uitstekend deed in het leven. Ik had het gevoel dat ik niet echt meer leefde, alsof ik een machine van vlees was geworden. Maar niemand die dat kon begrijpen.

Jezus Christus verscheen voor het eerst aan me toen ik op de metro naar mijn werk zat. Het was 9u04 en het leek erop dat ik te laat ging komen. De school was nog ongeveer 25 minuten reizen van me verwijderd maar ik diende binnen de 16 minuten voor de klas te staan. Dat was onmogelijk. Te laat voor de klas komen te staan was vervelend omdat de leerlingen dan veel moeilijker nog rustig te krijgen waren. Ik hield niet van moeilijke omstandigheden, omdat ik een luie schijtluis was.

Ik tobde hier wat over, maar ook niet te veel want het kon me nu ook niet zo veel schelen en toen verscheen Jezus Christus aan me. Hij droeg een gele parkajas en had een sombrero op, alhoewel dat ook mijn inbeelding kan geweest zijn. Hij zorgde er niet alleen voor dat ik op tijd kwam maar bewerkstelligde ook nog eens dat ik nog tijd had om een koffie te drinken. Het was een godverdomd mirakel.

Het zou natuurlijk ook kunnen dat ik me gewoon van uur vergist had en dat ik een uur te vroeg op mijn metrostel zat. Laten we die mogelijkheid maar negeren.

Jezus verscheen voor de tweede keer aan me nadat ik een lasagne in de oven gestoken had. Dat ging zo: ik stak mijn lasagne in de oven en ging nog even naar de televisie kijken. Het was één of ander programma over harige mannen die dingen opbliezen, en dat vond ik nogal interessant. Ik verloor de tijd uit het oog en toen ik weer aan mijn lasagne dacht was er bijna een uur voorbij. Nu zou het ding onder normale omstandigheden pikzwart uit mijn oven moeten gekomen zijn. Maar Jezus verscheen aan me en maakte mijn lasagne heerlijk goudbruin. Hij zorgde er bovendien voor dat ik een overheerlijk stokbrood in huis had om bij de lasagne op te eten. Ik had zeker geen stokbrood gekocht. Het was een godverdomd mirakel en ik dankte de heer voor het brood en lasagne.

Jezus is daarna nog een paar keer aan me verschenen. Hij repareerde mijn douche, maakte een val met mijn fiets ongedaan, poetste mijn schoenen en zorgde er een paar keer voor dat mijn living proper lag wanneer mijn schoonouders op bezoek kwamen.

Ik kan niet echt zeggen dat de Heer mijn existentiële problemen heeft opgelost, ik blijf bestaan een zware dobber vinden, maar Hij maakt mijn leven zeker gemakkelijk. Als ik hem ergens mee moet vergelijken dan zou ik zeggen dat hij een erg efficiënte Filippijnse kuisvrouw is. Ik hoop dat Hij niet stiekem van me steelt, maar ik heb ergens ook wel vertrouwen in Hem.

De grote vraag is nu: wat is de volgende stap? Nu ik een religieus mens geworden ben lijkt het me logisch dat ik bij één of andere kerk ga, maar ik weet niet goed welke. Ik heb een probleem met rituelen en verplichtingen dus het grootste deel van de kerken zijn al uitgesloten. Shintoïsme zegt me wel iets, maar ik weet niet of ze naast Amaterasu en dergelijke ook Jezus Christus aanvaarden. Ik weet het niet, en eerlijk gezegd lijkt het me allemaal nogal een gedoe. Het zou kunnen dat ik gewoon een atheïstische misantroop blijf. Een atheïstische misantroop die soms rechtstreeks door God geholpen wordt. Het maakt niet uit. Het maakt niet uit wat je gelooft, als je je maar niet alleen voelt. Iedereen heeft een credo nodig. Een geloofsbelijdenis om de maximum 90 jaren kakzooi heelhuids door te komen. Mijn credo is, in twee zinnen samengevat: “Ik ben een slecht mens en ik ben geen kloten waard en ik hoop dat iedereen me zal willen vergeven als ik uiteindelijk kapotgegaan ben, dus sorry, alvast. Maar jullie, de anderen, zijn ook niet veel beter, dat hoeven jullie niet te denken.”. Mijn geloofsovertuiging maakt me mild, zacht, hard, lief, gewelddadig, extreem gevoelig, mensenhatend en altruïstisch. Vaak krijg ik het gevoel dat ik Jezus Christus ben, alleen aan zijn kruis, met zijn doornen op zijn hoofd en zijn lans in zijn zijde. Ook uit de dood verrijzen zou me niet gelukkig kunnen maken.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Het lijkt me een goed plan te zoeken naar een manier om de eenzaamheid te verdrijven! Religie? Ik overweeg het ook, maar religie vereist een grotere overtuiging dan een overpeinzing, is het niet? Stel dat je de enige bent die waarachtig in iets gelooft, dan kun je zelfs tot op het religieuze niveau een hogere graad van eenzaamheid bereiken.Wat nu?!Terug naar het aardse. Mensen zijn zelden toereikend genoeg, jammer want er zijn er zoveel, te veel.

Anoniem zei

Maar echt een dik gat had da brave kind. ma wel een sympathieke