zondag 8 februari 2009

Geile trieste kleuters

Het sluipt, inktzwart, zoals stilte dat is, maar het is ook energetisch met scherpe hoeken, het giechelt en het ruikt naar modder.
Zino en Judy zijn jong, gezeten in hun kussenhoek, zij met de traantjes op haar wangen en hij helemaal zo geil als hij maar kan zijn. Ze kunnen boetseren en knutselen en schilderen en plakken en knippen en copypasten en als grote geesten vermaakt worden door verhalen van grotere geesten die verhalen maakten. Dat doet hen allemaal niets. Ze hebben alleen oog voor elkaar, hij voor haar en zij voor zichzelf. “Er is ook geen oplossing voor”, snikt ze, “Er is geen uitweg, geen excuus, geen haast die noopt tot geloven, geen pad en er zijn dan ook nog geen stenen op het pad, ‘t is een streep mul zand tot voorbij het uitdoven van elke radioactieve nevel. Er is niets, en dat niets stelt niet eens zoveel voor. Er is onverschilligheid.” Ze voelt een vinger van hem, de zijne, en het laat zich bekruipen en ze ziet dat hij haar aan zit te staren, met zijn spleet verticaal naar haar gewezen. Die is niet in de ban van woorden, maar alsof hij een graal of een superpromotie in de heilige Aldi heeft gezien gaapt die zijn tanden door zijn bovenogen, dat zijn twee zeer expliciete dingen, en zijn klauwen grijpen als handen van een machine naar haar onderkomen, haar vlezen hoes, haar vloes.

Hij haalt zijn piemel boven, en wil graag dat ze hem inslikken zou en daar; het gebeurt. Het vocht in haar mondhoeken vermengt zich met speeksel in een biochemische burgeroorlog. Ze verwart vlees en ritme met begrip en inzicht. Laat hen de liefde maar bedrijven, liever dat dan iets anders. In de schaduw van zijn schaarvormige benen lekt er iets weg terwijl hij tegen haar aankruipt en alweer voelt ze zich in tegenstelling tot even, geheel en al tijdloos als een eikel die ver van zijn boom wegrolt. Ze vraagt zich af waar dat dan te vinden is dat verwijlen zonder duur, want ook tijdloosheid heeft ruimte nodig, en of het wel wenselijk is, wat zal dat weer veel kosten. “Alles kost iets”, ademt hij als antwoord uit en zijn rijp vormt schedels voor haar hoofden. Ze is een driekoppige hond, ze kan, moet, zichzelf in de wangen bijten. Dat kauwt niet makkelijk achteraf. "Moeilijk gaat ook", denkt ze, wichtje, hij komt bijna klaar.
Hij denkt, "dat zal ook tijd gaan worden." Zijn horloge. Zijn onderbroek. Zijn haren schikken. Het is plots uren later geworden.
“Misschien in een zompige rivierbedding, misschien moet ik op mijn buik als mos tegen stenen liggen, misschien”, snikt ze.
“Misschien moet je maar wat stil zijn en met me slapen”, zegt hij wat verveeld. Dat vindt ze goed. Ze slapen, en het slaagt erin hen te overwinnen, door narcose, maar het vraagt zich af welk spel het speelt, het grinnikt en kan niet anders dan slijmerig smaken.

Geen opmerkingen: