Elke dag op de trein lezen de forenzen alle berichten die ze
te pakken krijgen. “Minister verwikkeld in seksschandaal verwikkelt zich in
aluminiumfolie”, “Eend in het koninklijke park in Laken raakt in paniek en
zweet in vijver, bioloog beweert dat eenden niet zweten”, “Moordenaar vermoordt
eerst zichzelf en dan niemand meer, zo dom dat hij is, loser”. Ik lees
schrijlings mee, maar ik heb voor de zekerheid toch maar mijn eigen boek
bovengehaald, voor als er een keer geen nieuws op de trein zou doorlekken,
tijdens een tijdloze, contextloze rit waarin iedereen alleen maar wat met een
vage glimlach op zijn lippen naar buiten zit te staren. Dan kan ik gewoon mijn “history
of the western world for the very intellectualistic elite” naar boven halen en
recht in hun gezicht een context creëren die hun het lachen wel zou doen
vergaan. Maar zo gaat het dus nooit. Ze komen binnen, mijn medeforenzen, slaan
hun kranten open, of laten hun vingers over hun elektronische toestellen
glijden en dat is dan dat, de treinrit verloopt zonder incidenten, of er moet
vertraging zijn, maar ook dat lijdt niet tot een mystieke samenhorigheid die
hen allemaal doet glunderen en waarop ik met agitatie zou kunnen reageren. Ze
laten me gewoon niet toe om een poseur te zijn. Af en toe komt er een gek
binnen in de wagon. Die schreeuwt dan dingen naar mensen, maar vreemd genoeg
begint iedereen zich dan nog sterker op zijn krant of toestel te concentreren,
wat mij een zeer goed bewijs lijkt dat de psychologische theorieën van het
behaviorisme niet werken op mensen. Soms beeld ik me in dat de bedelaar die me
chef noemt naast me komt zitten en me met zijn nederige glimlach de hele tijd
strak blijft aankijken. Ik denk dat ik me dan ook heel erg op mijn boek zou
beginnen te concentreren. Of misschien zou ik hem meenemen naar de toiletten
van de wagon en hem een wc-hok binnen leiden en zijn hoofd tegen de spiegel
slaan tot zijn schedel zou breken. Of misschien zou ik hem vragen om die
handeling bij mij uit te voeren. Misschien. Waarschijnlijk niet. Mijn dorst
naar drama is niet sterker dan mijn angst.
Er is een erg mooi meisje naast me komen zitten en ze geurt
naar bloemen. Of zo. Ze ruikt lekker. Ik zou haar iets willen vragen, maar ik
bedenk dat ik erg oud ben, en dat ik wallen rond mijn ogen heb en dat ik op
sociale netwerken tegen andere oude zakken discussieer over politieke thema’s
en dat men mij vroeger vertelde dat ik veel talent had maar nu meestal gewoon
maar dat ik aan het zagen ben. En wat zou ik dan willen bereiken met haar aan
te spreken? Wil ik haar neuken? Ik moet meteen denken aan koude winterse dagen
op het snikhete en nauwelijks verluchte kot van een studente die ik tien jaar
geleden beminde. Hoe ik met mijn gespierde en nauwelijks behaarde lijf zonder
moedervlekken haar skelet vol gespannen spieren onder me voelde samentrekken,
de boog van haar rug, de plooi van haar voeten, haar mond en kin die als de kieuwen
van een goudvis op en neer bewogen. Nee. Die tijden komen nooit meer terug. We
waren allebei jong, en nu zijn we allebei oud en woont zij in Brugge in een
huis met een man die ik niet ken en woon ik in Gent in een huis met een vrouw
die zij niet kent, en ontmoet ik geen meisje op de trein maar blijf ik strak
voor me uit staren en hoop ik dat ze ook iemand kent die later in Gent in een
huis met een voor haar vreemde vrouw zal gaan wonen, maar dat zal wel niet. Ze
leest een artikel over hoe één of andere Hollywood-ster met een of andere
Hollywood-ster gajes heeft. Ik leer haar maar zeer traag kennen, blijkbaar,
want ik zie dat ze een pakje sigaretten in haar tas heeft, en dat wist ik twee
minuten geleden nog niet. Tegen het moment dat ze van de trein stapt heb ik het
gevoel dat we een heel leven gedeeld hebben en ik vind het jammer dat ze geen
deel was van ons gedeelde leven. Ik beeld me in dat ze een halte verder de
trein weer opkomt en dat ze mijn hand vastneemt en dat ze me zegt:
“God mijn god, ik heb in de woestijn naar je gezocht. Met een zilveren kam heb ik de duinen afgekamd, maar ik heb alleen zand in mijn bilspleet gevonden en ik ben alleen naar huis moeten keren en nu zit je hier en het geeft niet dat je sproeten hebt en wratten en haar op je gat. Dit is een verhaal en het is tijd om het te vertellen.”
Dan neem ik haar mee naar huis en ik bedrijf de liefde met haar en het maakt niet uit dat ze jonger is en het is intens en zout en echt en het is vlees op vlees en er is geen god behalve klaarkomen. En dan keert ze zich om en gaat ze slapen en als ze diep ingedommeld is neem ik haar keel in mijn handen en knijp ik ze dicht tot ze dood is.
Nu liggen er al twee lijken in mijn appartement en straks kom mijn lief thuis van haar danscursus met de kinderen. Ik neem de bedelaar uit het sofabed in de living en ik leg hem bij het meisje in bed. Het is half vijf en het wordt alweer donker. Vanuit een hoek van de kamer zit ik hen een tijdlang aan te kijken. Hij moet zeker twintig jaar ouder zijn dan zij. Ik zoek naar een sigaret in mijn broekzak maar besef dan plots dat ik nog nooit in mijn leven gerookt heb, dus ik neem er maar één van haar uit haar handtas en ik steek ze in mijn mond en ik steek ze aan. De rook kringelt voor me uit in het stervende licht. Ik hoor een deur opengaan in het huis. Ik zal haar vertellen dat ik twee mensen gedood heb, maar dat ik maar met één van de twee seks gehad heb, omdat ik één ervan niet zo aantrekkelijk vond, niet uit moreel principe, en dat ik ze in ons bed gelegd heb. Dan zal ik haar vragen of ze spaghetti wil eten, vanavond. Zonder vlees, want ik ben een vegetariër, uit moreel principe en ook een beetje omdat ik niet ook nog dik wil worden, als ik dan toch al oud moet worden.
Als ze me "waarom?" zal vragen zal ik zeggen “omdat ik zin heb in spaghetti”, en als ze me dan specifiek naar de moorden zal vragen zal ik zeggen “omdat ik het beu was om altijd maar bang te zijn van zo ongeveer iedereen”. Ik denk dat ze dat heus wel zal begrijpen, het is toch zo’n lieve, mijn kostbare schat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten