Download het hele verhaal als Epub: Hier
Met zijn handen in zijn zakken, en diezelfde handen in die
zakken omzwachteld met zware plastic verbanden, wachtte Blaffetuur Argwanend op
de Pony-express van half zeven. Het dikke synthetische materiaal van de
interstellaire stationsbuis stelde hem gerust.
“Ik ben toch wel tevreden om in de rijkste van alle rijke
staten te leven”, dacht hij, “ook al is het er vaak droger dan in de kut van
een woestijnwijf in haar menopauze.”
Het stationsgebouw was afgesloten met een driedubbele stalen
deur met oog-, vingerafdruk- en silhouetidentificatie. In feite was je leven
niet echt veilig na zes uur ’s avonds op de straten van de megametropool
Durbuy. Het hordengeweld, de atavistische stammentwisten waaraan de rijke snobs
met woedepillen zich na werktijd vergrepen, was de laatste maanden hevig uit de
hand gelopen. Er werden bijna geen technologische wapens meer gebruikt tijdens
de vele schermutselingen en meelees, alleen nog knotsen, buizen en stenen, en
naar verluidt hadden velen ook de drugs die hen in een woedende trance brachten
geheel en al uitgebannen. Puur op puur eigen chemische krachten geweld begaan
was natuurlijk nog illegaler dan het gesteund door de pillen van de farmaceutische
giganten te doen. De allianties waren willekeurig en schenen alleen gesloten te
worden om het geweld en de eigen macht te maximaliseren. Er was met andere
woorden geen sprake van oprechte allianties die iets met broederlijkheid of
vriendschap te maken hadden. De clansleden handelden enkel uit sangui-politiek
opportunisme. De nieuwe Goddelijke Wind,
een clan van door klassieke Aziatische oorlogsgeschiedenis geïnspireerde
intellectuele snobs was op dat moment het sterkst, maar het viel nooit te voorspellen
wie er in deze gewelddadige stadsarena de leiding over zou nemen. De overheid
kende alle leiders, maar liet hen begaan, want ze wisten dat de ene hiërarchie
al vlug overging in de andere en dat iemand arresteren alleen tot de onmiddellijke
eliminatie van de leiderloze groep zou leiden. Voor de eerste keer sinds de
Grote Droogte wisten de leiders van de federatie en de stadsbesturen van de
Gouden Vier niet wat doen. Repressie zou hier niet werken en gezien de omvang
van het fenomeen en de positie van vele clansleden zouden executies een
catastrofe voor de economie betekenen. De wijze Ohm en zijn Stroombestuur, het
hoogste orgaan van de hele federatie, zaten met de handen in de
simulatiealgoritmes van hun virtuele haren.
Er was nog wel meer aan de hand dat niet in orde was in de
Megalopool en daarbuiten. Het holonieuws berichtte constant over de rebel
Briargh, een zwarte halfgod die zijn fortuin had verworven door de door de
overheid gesubsidieerde speculatie op financiële transfers. Hij ageerde vanuit een
geheime locatie en predikte een geheimzinnige ideologische leer waarvan de
inhoud nooit onthuld werd. Blaffetuur sympathiseerde met Ohm, omdat hij
verplicht de empathiemodule aan de basis van zijn schedel diende aan te klikken
tijdens het holonieuws.
Blaffetuur wenste innig dat hij meer dan vijf keer
gemasturbeerd had voor hij zijn eenmansflat, de enige soort die nog bestond,
verliet. Maar de geschiedenis mocht dan niet onwankelbaar vast liggen in het
behoorlijk solide krentenbrood van de ruimtetijd en het lag in de
technologische mogelijkheden om kleine gebeurtenissen in het verleden aan te
passen, het was burgers sowieso maar één keer per week toegestaan om het
verleden te manipuleren. Blaffetuur had die maandag zijn krediet al opgebruikt
via het auto-bio-netwerk (abn) toen hij zijn geschiedenis vervalste met drie
boterhammen met bonenkaas drie uur eerder omdat hij honger had en geen zin had
in vertering. Hij was nerveus als gevolg van zijn lange seksuele abstinentie en
hij voelde de lust om zichzelf enkele neurotranquillizers, wat pretpillen of
zo, toe te dienen mits een tongklik in zijn kaakwand. Maar zijn voorraad was
nogal laag dus hij deed het maar niet, want hij wilde helder blijven. Zijn
stress vuurde hem aan en hij had een vertrouwen in de obsolete methoden van de
natuurlijke pretechnologische mens dat hem zowel bizar als irrationeel
toescheen. Maar seksuele spanning was niet het enige dat hem voortstuwende
angsten bezorgde.
De waarheid was dat hij de avond na het immateriële
telefoontje van de zich ontvoogde Wendy, zijn favoriete hologram, zijn nummer
één, al behoorlijk in paniek geslagen was. Het telefoongesprek dat zich
ontrolde was simpel, romanesk en ontechnologisch. Wendy vertelde hem,
natuurlijk, dat ze van hem hield en dat ze van hem wegging, dat ze haar eigen
pad ging volgen, net omdat hun liefde nooit zou slagen, omdat hun relatie,
zoals zij die wou, onmogelijk was in dit gestel, in deze wereld, met die
toekomst. Hij zei: “Nou, ja.” Daarop had ze de verbinding verbroken. Een
noodoproep naar de holo-centrale, drie tranquillizers en twee virtuele
masturbaties verder lag hij al in een diepe maar onverzadigende slaap. Hij
droomde dat hij een eekhoorn was, hoewel er nergens bomen te bespeuren waren,
en hij droomde van de liefde, voor het eerst, alhoewel hij ze niet zo benoemde,
en ze ook niet begreep. Hij voelde zich gewoonweg angstig. Hij werd wakker met
twee bloedende sneden in de palmen van zijn handen. Zijn lakens en zijn lichaam
waren besmeurd met bloed. Hij wist plots zeker dat hij ergens moest zijn. Op
een plaats ver van waar hij was. Hij richtte zich op, iemand had een getal op
zijn muur geschreven. Het was 1024, in Romeinse cijfers, een m, twee keer x,
een v en een streep ervoor. Had hij dat dan gedaan? Had hij dat geschreven?
“Dit moet de heftigste schijt zijn die ik ooit heb
meegemaakt.”, zei hij luidop en hij klikte zich een angstremmer in zijn brein.
Toen hij gekalmeerd was, en na de nodige masturbatie, die
hij nodig had als een chocolaverslaafde zijn witte crunchybar, een chocoladesnoepje
met 98 procent cacao, bitter, niet eens lekker en zeker ongezond. Kortom:
overheerlijk.
“1024.”, dacht hij, “Het jaar duizendvierentwintig? Een
antieke pixelresolutie? Een ïtiegeheugenformaat in bits. Dat lijkt
onwaarschijnlijk.” Hij werd plots geholpen door de sterke intuïtie dat hij
diende te vertrekken. “Een plaats? Een coördinaat?” Wat als de M nu eens geen
deel van het getal is, fluisterde hij zichzelf in, alsof hij een dwaas
inlichtte. M24. Sterrenstelsel M24. Hij wist zeker dat dat het was, de ontcijfering
van de randactiviteiten bij zijn nacht in coma, maar hoe kon hij zo zeker zijn
van iets waarvoor helemaal geen evidentie was? Hij haalde zijn schouders op.
“Ach ja, jij hebt het natuurlijk zelf geschreven dus
natuurlijk weet je het zeker, kutkop.”
Hij boekte een ticket naar de parallelle aarde in
sterrennevel M ‘Messier’ 24.
Messier 24 was voor het grootste deel onherbergzaam en werd
bijna nooit bezocht, zeker niet door de verwende inwoners van de Groot-westerse
federatie op aarde. Er waren vrijwel geen vakantieparadijzen, zoals in de
andere nevels van het stelsel steeds wel het geval was. De meeste planeten
waren barre onbewoonbare plaatsen en werden zelfs met de meest geavanceerde
terraformingtechnieken buiten het bereik van de menselijke agricultuur geacht.
De zogenaamde ‘parallelle aarde’ was een relatieve uitzondering op die regel en
bereikte extrema in temperatuur die slechts honderd graden van elkaar lagen.
Dat was weliswaar een groot verschil maar niet gigantisch als je het met de
andere planeten vergeleek. De replica van een Noord-Amerikaanse mijnstad in het
verschroeiend hete zuiden van Messier 24 uit de 19e eeuw was er de grootste
trekpleister. Het was er een heuse drukte, met zijn 13 bezoekers per vijf jaar.
Ondanks deze kleine geosociale aantrekkingskracht was de
aandrang om erheen te gaan te groot om te weerstaan voor Blaffetuur. Hij
verklaarde de neiging tot vertrekken door een niet-lokaal krachtveld. In de
twintigste eeuw ontdekten wetenschappers al dat sub-microscopische deeltjes elke
geografische afstandbarrière konden overwinnen om een invloed op elkaar uit te
oefenen, mits ze samen ontstaan waren. De deeltjes namen simultaan dezelfde
beslissing, zonder daarbij een boodschap naar elkaar te sturen. Men wist zeker
dat de deeltjes niet communiceerden op een gekende manier, want gezien de
tijdsspanne en de snelheid van het licht was daar geen tijd voor. Later
ontwikkelde men methoden om veel grotere systemen elkaar niet lokaal te laten
beïnvloeden. De verklaring voor het mechanisme van die onmiddellijke globale
impact van een factor bij een object op een factor bij een ander object was
echter nooit gewonnen en bleef een mysterie voor elke onderzoeker, die er dan
ook steevast de tanden op kapot beet. Niet-lokale beïnvloeding kon dus geïnduceerd
worden, maar men wist niet waarom het gebeurde als men het veroorzaakte. De
enige voorafgaande vereiste aan de procedure was dat het systeem dat gesplitst
werd ooit één systeem was geweest en eenzelfde origine deelde. Tweelingen
bleken de ideale proefpersonen en in de vroege periode van de
quantumbiologische experimenten ontstond er daarover de nodige ethische
controverse. Wetenschapper werden door het slijk gesleept, beschimpt en voor
dr. Mengeles versleten. Eén wetenschapper liet, gegrepen door de arrogantie die
de zwaarwichtigheid van onderzoek omringt, zijn eigen twee zoons aan een
experiment onderwerpen. Het experiment verliep prima maar de man verloor al
vlug zijn verstand en ging in witte gewaden op een berg in Tibet zitten. Ze
vonden hem met zijn reet aan zijn stoel gevroren terug, zo dood als lazarus
voor Jezus Christus de hartmassage uitvond. Zoals dat gaat verloor men (de
media, ook wel de mensen, ook wel de publieke opinie, in die tijd al volledige
synoniemen) echter al vlug de interesse en onderzoekers werden met rust
gelaten. Gestaag vorderden ze naar het niet-lokaal beïnvloeden van de
menselijke geest. De experimenten gingen ver, en de causaliteit werd sterker
maar het gezamelijke ontstaan bleef een niet te omzeilen obstakel.
Maar ook al schreef Blaffetuur zijn verlangens stiekem aan
niet-lokale krachtvelden toe, dat wilde niet zeggen dat hij het ook geloofde of
dat hij zijn gissingen rationeel vond. Hij was geen tweeling met Wendy of ze
waren niet op een andere manier samen ontstaan. Meer nog, hij was een mens, een
uitspuugsel van de levende natuur, en zij was een hoogst geperfectioneerd
programma van de soevereine menselijke geest, ook wel het epifenomeen van de
levende natuur. Wendy was maar een programma, niet eens echt in biologische
zin, dat ze “verliefd”, wat dat dan ook wilde zeggen, zou worden was absurd.
Dat hij verliefd op haar zou zijn was nog absurder.
Het was allemaal erg verwarrend en hij liet de schilden voor
zijn oogbollen zakken om in afwachting van het verplaatstuig naar een
interessante documentaire te kijken op de Rollende-oogbeweging-projector. Het
voordeel van deze vorm van vermaak was dat je je dromen kon sturen zodat je
tijdens je slaap de uren nuttig en prettig vulde met documentaire, drama en
komedie. Het nadeel was dat je vaak opstond met barstende hoofdpijn. Blaffetuur
koos voor een info-pornofilm, een populair genre in zijn tijd, over de opkomst
van de door de clitoris gedreven verhaallijn in de kinderliteratuur van de laat
22e eeuw. Hij sloot zijn ogen en dommelde weg met de nieuwe wiegende prikkels.
Hij stapte op en zocht zijn weg in het tuig. De
verschillende afdelingen van de sterrenkoets hadden van die leuke plaatjes om
makkelijker je weg te vinden, pictogrammen zoals je in archaïsche systemen ook
had. Hij ging zitten in coupé 5A-Y567IK, ook wel de coupé met het prentje van
Alpha Centauri. Er zat maar één persoon, en Blaffetuur ging rechtover hem
zitten, zij het ietwat diagonaal met zijn gezicht naar het raam, waarachter al
een oneindige hoeveelheid aan grijze materie vlakbij de koets voorbijzoefde,
als een monotone stoet 2dimensionele betonwanden. Het deed Blaffetuur denken
aan de inrichting van zijn appartement. Hij moest ondanks zichzelf en zijn
zenuwachtige staat glimlachen, trots als hij was om de ongekende gezelligheid
van zijn woonst.
Het uitzicht ging echter vervelen en hij overwoog of
hij even zou masturberen. Eventueel kon hij aan de andere man vragen om hem te
vervoegen in een of andere erotische module van één of ander holoprogramma.
Vanuit zijn ooghoeken bekeek hij de man. Hij droeg een standaard synthetische
plastic broek en een dik synthetisch t-shirt met lange mouwen en wanten van
polyethyleen, aan zijn voeten had hij geen schoenen, aangezien hij
gemodificeerde prothesen had met grijpklauwen. De klauwen deden vermoeden dat
hij een klimmer was, een stevig sporter, maar zijn lichaamsbouw verried niets
van die aard. Het was natuurlijk onmogelijk om op basis van uiterlijke
biologische kenmerken te bepalen hoe oud hij was, want alle uiterlijke
kenmerken van veroudering behoorden tot een ver verleden. Te beoordelen aan de
vele anorganische prothesen en hulpstukken was hij een al wat oudere man, iets
over middelbare leeftijd, zo rond de 160 zonnewendejaren. Daarmee was hij een
stuk ouder dan Blaffetuur, die maar 47 jaren oud was.
Terwijl hij deze bemerkingen maakte en geheel en al als het
ware aan een schelpvormig madeleinekoekje overgeleverd zijn eigen gedachten hun
gang liet gaan kreeg hij een oproep op zijn communicatie-interface. Tot zijn
verbazing belde de man rechtover hem nu naar hem. Zou hij soms zijn gedachten
gelezen hebben? Dat was niet onmogelijk maar erg onwaarschijnlijk: de
technologie was iets te illegaal om zomaar in het openbaar in een koets te
gebruiken. Hij klikte de telefoon aan met zijn tong en stelde de modus af op
‘smalltalk’, wat inhield dat er maar keuze was tussen het overbrengen van
enkele verschillende boodschappen met een triviaal karakter. Zinnen als ‘mooi
weer vandaag hé’ en ‘reist u ver?’. Blaffetuur hoopte hierdoor duidelijk te
maken dat hij niet erg veel prijs stelde op een gesprek. De man hield zich
echter niet aan de protocolregels, boog op één of andere manier de beperkingen
om en sprak hem aan met zijn voornaam. Blaffetuur reageerde heftig, aangevuurd
door zijn zich in een staat van neuralgie bevindende perifeer zenuwstelsel, met
andere woorden door zijn hoofdpijn.
“Als u illegale programma’s gebruikt om mijn naam te weten
dan zou ik willen dat u daarmee kapt.”
De man lachte luidop, een uiterst eigenaardige reactie in
deze situatie, vond Blaffetuur.
Hij sloot de verbinding af, hij had geen behoefte aan de
eigenaardige spelletjes van een excentriekeling. De man zocht meteen terug
contact en Blaffetuur maakte een fysiek gebaar waarmee hij aanduidde dat hij
geen verbinding zou maken.
“Die vervelende vent weet van geen ophouden”, dacht
Blaffetuur toen het duidelijk werd dat de vervelende vent van geen ophouden
wist en hij maakte contact om hem eens goed zijn vet te geven. De man wist hem
te sussen met één enkele zin. Hij sprak met een vette stem alsof hij metalen stembanden
had die ingesmeerd waren met olie, wat bij nader inzien waarschijnlijk ook het
geval was.
“Wendy stuurt me.”
Lees verder: Moderne Luddieten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten